ECLI:NL:RBDHA:2023:10304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een moeder en haar drie minderjarige kinderen in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 13 juli 2023, wordt het beroep van eiseres, een moeder van drie minderjarige kinderen, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat Duitsland niet langer als veilig kon worden beschouwd, onder andere vanwege haar persoonlijke situatie en de risico's die zij en haar kinderen zouden lopen bij terugkeer naar Duitsland.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel had toegepast. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen, tenzij het tegendeel overtuigend kan worden aangetoond. Eiseres slaagde er niet in om voldoende objectieve informatie te verstrekken die haar stelling onderbouwde dat Duitsland niet veilig was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen nader onderzoek naar de situatie in Duitsland hoefde te doen en dat de asielaanvraag van eiseres terecht niet in behandeling was genomen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de overdracht van eiseres en haar kinderen aan Duitsland kon plaatsvinden. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.16787
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres,
[minderjarige 1], V-nummer: [V-nummer 2]
[minderjarige 2], V-nummer: [V-nummer 3]
[minderjarige 3], V-nummer: [V-nummer 4] (gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: E. de Bonth).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van haar en haar drie minderjarige kinderen. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
6. Eiseres voert aan dat Duitsland niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling van haar asielverzoek, omdat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
6.1.
Allereerst voert eiseres aan dat er geen grondslag is voor de voorgenomen overdracht aan Duitsland. Volgens eiseres moet de staatssecretaris er zeker van zijn dat Duitsland voldoende waarborgen biedt tegen direct of indirect uitzetten naar het land van herkomst. Volgens eiseres is dat niet zo, omdat de staatssecretaris dit niet heeft gecheckt bij de Duitse autoriteiten. Volgens eiseres is het nog maar de vraag of zij bij overdracht aan Duitsland wel wordt toegelaten tot de asielprocedure. Ter onderbouwing verwijst zij naar het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland.1
6.2.
Verder voert eiseres aan dat in Duitsland niet kan worden geklaagd over tekortkomingen in de asielprocedure. Eiseres heeft bij de Duitse politie aangifte gedaan tegen haar gewelddadige ex-partner. Hier is echter niets mee gedaan en zij vreest bij terugkeer dan ook voor haar ex-partner. Verder vreest eiseres dat Duitsland haar en haar kinderen terugstuurt naar Sierra Leone waar zij hun leven niet veilig zijn. Haar dochter wordt gedwongen besneden, haar zoon krijgt niet de medische zorg die hij nodig heeft en eiseres is haar leven niet zeker vanwege haar seksuele geaardheid. Ter onderbouwing dat Duitsland hen uitzet verwijst eisers naar de beslissing van het Bayerische Verwaltungsgericht Regensburg over de aanvraag van de dochter van eiseres.
6.3.
Tot slot stelt eiseres dat de staatssecretaris de belangen van haar en haar kinderen zwaarder moeten laten wegen dan het belang van de staatssecretaris. Eiseres is van mening dat overdracht aan Duitsland in hun specifieke geval getuigt van een onevenredige hardheid. Ter onderbouwing verwijst zij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 februari 20222 en 24 april 20233.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat hij geen nader onderzoek heeft hoeven doen in Duitsland.
7.1.
Bij de beoordeling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, mag de staatssecretaris uitgaan van het vermoeden dat in elke lidstaat de asielprocedure in overeenstemming is met het EU-recht. Dit vermoeden, ook wel het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd, is weerlegbaar en het is aan de vreemdeling om dat te weerleggen. Dat moet de vreemdeling doen met objectieve informatie. Als de vreemdeling daarin slaagt, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden nader onderzoek te doen in de
1. ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
aangezochte lidstaat. Dit volgt onder andere uit het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland.4
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiseres heeft niet met objectieve informatie onderbouwd dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zo is niet onderbouwd dat zij aangifte heeft gedaan tegen haar ex- partner en dat hier niets mee is gedaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres heeft verklaard dat de politie haar en haar ex-partner uit elkaar hebben gehaald en dat zij met haar kinderen naar een andere stad is gebracht. Ook is niet onderbouwd dat klagen in zijn algemeenheid geen zin heeft. Verder heeft eiseres niet met medische stukken onderbouwd dat haar zoontje medische zorg nodig heeft. Daar komt bij dat niet is gebleken dat Duitsland geen medische zorg verleent aan asielzoekers. Verder is niet onderbouwd dat eiseres niet opnieuw zou worden toegelaten tot de asielprocedure in Duitsland. Dat ligt ook niet in lijn der verwachting, omdat zij eerder in Duitsland de asielprocedure heeft doorlopen. Bovendien heeft Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd dat zij een nieuwe asielaanvraag van eiseres in behandeling zullen nemen. Gelet op wat hiervoor in 6.1. is overwogen ziet de rechtbank niet in dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen in Duitsland.
7.3.
Over de stelling dat Duitsland het refoulementverbod schendt, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20225 volgt dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken bij eiseres ligt. Om aan de bewijslast te voldoen moet zij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijk beoordeling van de asielaanvraag – dat eiseres in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.6
7.4.
De staatssecretaris heeft geen specifiek beleid over vrouwenbesnijdenis in Sierra Leone. Dit betekent dat het algemene beleid geldt, waarin bij een beroep hierop eerst zal worden beoordeeld of het relaas van de vreemdeling geloofwaardig is en daarna of dit voldoende zwaarwegend is. Op voorhand ziet de rechtbank geen verschil met de Duitse situatie, gelet op de stukken die eiseres heeft ingediend. Eiseres heeft een beslissing van de Bayerische Verwaltungsgericht Regensburg ingediend waarin wordt ingegaan op de individuele zaak van de dochter van eiseres en de risico’s vanwege vrouwenbesnijdenis in Sierra Leone. De rechtbank ziet in deze uitspraak geen aanwijzing dat een gesteld risico op besnijdenis in Duitsland anders wordt beoordeeld dan in Nederland. De rechtbank ziet in de uitspraak geen aanwijzing dat er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement bij
4 Zie rechtsoverweging 3.1.3. van de Afdelingsuitspraak van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1655).
6 Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
overdracht van eiseres en haar kinderen aan Duitsland. Dat de uitkomst van de beslissing niet is waar eiseres op had gehoopt, maakt niet dat sprake is van een fundamentele systeemfout. Verder heeft eiseres verwezen naar openbare informatie over de Duitse beslispraktijk ten aanzien van vrouwenbesnijdenis in Sierra Leone. Zoals eiseres zelf ook zegt, volgt uit dat laatste geen eenduidig beeld. Er is ook rechtspraak over vrouwenbesnijdenis die leidt tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Uit de stukken die eiseres heeft overgelegd blijkt dus niet dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil van het beleid. Ook ten aanzien van de medische zorg voor haar zoon en haar eigen seksuele geaardheid is niet gebleken van een fundamentele systeemfout. Daarvoor is relevant dat niet is gebleken dat de zoon van eiseres medische zorg nodig heeft. Ook is niet gebleken dat eiseres haar seksuele geaardheid ten grondslag heeft gelegd aan het asielverzoek in Duitsland.
7.5.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de belangen en persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar kinderen geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag toch in behandeling te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de staatssecretaris geen rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen. Dit blijkt voldoende uit het bestreden besluit. Eiseres heeft niet geconcretiseerd wat de ernst van de problemen van de kinderen is als zij terug zouden moeten naar Duitsland. Zoals hiervoor is overwogen, is de medisch gestelde situatie van de zoon van eiseres niet onderbouwd. Het beroep op de door eiseres aangehaalde Afdelingsuitspraken gaat niet op, omdat in die zaken objectieve gegevens over de medische situatie waren ingebracht. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar de belangen van de kinderen of in de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar kinderen aanleiding had moeten zien om de asielaanvraag aan zich te trekken.
8. De staatssecretaris heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Duitsland de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres en haar kinderen kunnen worden overgedragen aan Duitsland. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.