ECLI:NL:RBDHA:2023:10260

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
21/7429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan eisers op grond van de Participatiewet (Pw) voor inrichtingskosten van hun woning. Bij het primaire besluit van 9 juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard aan eisers een bedrag van € 5.345,- toegekend, waarvan € 4.557,- als lening voor woninginrichting en € 788,- om niet voor gordijnen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door verweerder op 9 november 2021 ongegrond is verklaard. Hierop hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 15 mei 2023 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, die met hun twee minderjarige kinderen bij de ouders van eiser wonen, een aanvraag voor bijzondere bijstand hebben ingediend vanwege hun schuldenlast van ongeveer € 60.000,-. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de eerdere toekenning van bijzondere bijstand in overweging genomen. Eisers hebben aangevoerd dat de hoogte van de bijstand niet in overeenstemming is met de Nibud-normen en dat er geen rekening is gehouden met de specifieke situatie van hun gezin, waaronder de allergie van eiser voor huisstofmijt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht de hoogte van de bijzondere bijstand heeft vastgesteld op basis van de beleidsregels van de gemeente Krimpenerwaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het toegekende bedrag niet toereikend is voor hun inrichtingskosten. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, waardoor de beslissing van verweerder in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Lekkerkerker).

Inleiding

Bij het primaire besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder aan eisers bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend tot een bedrag van € 5.345,- waarvan € 4.557,- als lening voor woninginrichting en € 788,- om niet voor gordijnen (stoffering).
Bij het bestreden besluit van 9 november 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verweerder heeft eerder, naar aanleiding van een aanvraag van 2 december 2013 aan eiser bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand toegekend ter hoogte van € 1.363,- voor een wasmachine, stofzuiger, televisie, koelkast en gasfornuis.
1.2.
Eisers wonen met hun twee minderjarige kinderen bij de ouders van eiser. De dochter, die is geboren uit het eerste huwelijk van eiser, komt elk weekend langs en logeert bij eisers. Eisers ontvangen vanaf 28 mei 2020 een aanvullende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naast een Wajong-uitkering. Omdat eisers na betaling van een huurschuld zullen verhuizen naar een eigen woning hebben zij op 15 juni 2021 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Bij de aanvraag zit een inventarislijst waaruit blijkt dat het wat betreft de kosten voor de inrichting gaat om meubels, televisie, stofzuiger en witgoed. Op het aanvraagformulier hebben eisers vermeld aan dat zij ongeveer € 60.000,- aan schulden hebben.
1.3.
Op 18 juni 2021 hebben eiser en een consulent Werk en Inkomen (consulent), telefonisch contact gehad. De consulent heeft hierover in zijn rapport ‘aanvraag bijzondere kosten’ opgeschreven dat hij aan de hand van de overgelegde inventarislijst vergeleken met Nibud-prijzen van witgoedartikelen en voor de overige artikelen vergeleken met richtprijzen van het internet, tot een bedrag van iets minder dan € 3.500,- kwam. Eiser heeft een bedrag van circa € 10.000,- in gedachten en beroept zich op het Nibud.
1.4.
Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit, waarbij het primaire toekenningsbesluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op basis van artikel 5.4 van de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Krimpenerwaard 2019 (hierna: de Beleidsregels), in de vorm van een lening wordt verstrekt. De hoogte van de bijzondere bijstand heeft verweerder vastgesteld aan de hand van de in bijlage 1 bij de Beleidsregels opgenomen bedragen. Artikel 5.4 van de Beleidsregels verwijst naar de bijlage.
2. Eisers zijn op hierna te bespreken gronden in beroep gekomen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. In geschil is de hoogte en de vorm van de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten.
4.1.
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder voor de hoogte uit had moeten gaan van de -hogere- Nibud-normen. Dat is toegezegd door de consulent en volgt ook uit artikel 1.5, eerste lid van de Beleidsregels. Verder hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bezoeken van de oudste dochter van eiser en met zijn allergie voor huisstofmijt waardoor een duurder matras en kussen nodig zijn.
4.2.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank het volgende.
4.2.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Dit volgt uit de rechtspraak van de Centrale Raad van de Beroep (Centrale Raad). [1]
4.2.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat de toezegging van de consulent uit het rapport ‘aanvraag bijzondere kosten’ blijkt. Er is over het Nibud gepraat tijdens het telefoongesprek van 18 juni 2021. De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet aannemelijk is geworden dat van de zijde van verweerder een toezegging is gedaan dat eisers een hoger dan het toegekende bedrag zouden ontvangen voor de inrichting van hun woning. Dat over Nibud-normen is gepraat, is niet voldoende om van een toezegging te kunnen spreken. Deze grond slaagt dus niet.
4.3.
Wat eisers verder tegen de hoogte van de bijzondere bijstand hebben aangevoerd, vormt geen reden om te oordelen dat verweerder niet in overeenstemming met de Beleidsregel heeft kunnen beslissen tot toekenning van een bedrag van € 4.557,-. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
4.3.1.
Artikel 1.5, eerste lid van de Beleidsregels bepaalt dat het college de hoogte van de bijzondere bijstand vaststelt op basis van de meest recente Nibud-prijzengids, tenzij de beleidsregels anders bepalen. Dat laatste is het geval. Artikel 1.5, derde lid van de Beleidsregels verwijst voor de hoogte van bijzondere bijstand voor inrichtingskosten uitdrukkelijk naar de in bijlage 1 opgenomen normbedragen.
4.3.2.
In artikel 5.4, derde lid van de beleidsregels staat dat de hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen tabel met normbedragen. De tabel wordt jaarlijks geïndexeerd. In de toelichting bij dit artikellid staat het volgende: “De tabel met normbedragen is tot stand gekomen na onderzoek naar de verschillende producten, merken en nieuwprijzen bij diverse (online) winkels, zoals Mediamarkt en Hema etc.. Voor de maximale bedragen kunnen volgens de tabel goede, degelijke producten nieuw worden aangeschaft die voldoen aan de hedendaagse gebruiks- en energienormen. Indexering van de bedragen vindt jaarlijks plaats op basis van de consumentenprijsindex.” Voor een gezin met twee ouders en twee kinderen hanteert verweerder op basis van de geïndexeerde bijlage in het jaar 2021 voor een totale woninginrichting een bedrag van € 4.557,-.
4.3.3.
Gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad mag de bijstandverlenende instantie, in dit geval verweerder, voor het bepalen van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand forfaitaire bedragen hanteren, waarmee de betrokkene de goedkoopst adequate voorziening kan treffen. Daar tegenover staat dat de betrokkene aannemelijk kan maken dat deze bedragen in zijn of haar geval niet toereikend zijn voor de te maken noodzakelijke kosten. [2] Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 4.557,- niet toereikend is voor de kosten die zij, ook gezien hun gezinssamenstelling, voor de inrichting van hun woning moeten maken. De gestelde huisstofmijtallergie heeft eiser niet met controleerbare (medische) stukken onderbouwd en is daarom niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet een hoger bedrag hoefde toe te kennen in afwijking van de normbedragen uit het beleid.
4.4.
Eisers hebben verder aangevoerd dat de bijzondere bijstand voor de inrichting als gift verstrekt had moeten worden, omdat de al bestaande schuldenlast van eisers door de leenbijstand groter wordt. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze grond als volgt.
4.4.1.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand verleend om niet, tenzij in deze wet anders is bepaald.
4.4.2.
In artikel 51, eerste lid, van de Pw is bepaald dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Op basis van dit artikel komt verweerder een discretionaire bevoegdheid toe om bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen voor de hier aan de orde zijnde kosten van meubels en witgoed.
4.4.3.
Verweerder heeft aan die bevoegdheid invulling gegeven in de Beleidsregels. Verweerder hanteert op grond van artikel 5.4, vijfde lid van de Beleidsregel, het beleid dat bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in beginsel in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. In afwijking daarvan kan verweerder, als sprake is van een minnelijk of wettelijk schuldhulpverleningstraject waarbij geen nieuwe schulden mogen worden aangegaan, op basis van artikel 5.4, zesde lid van de Beleidsregel de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen verstrekken als lening met uitgestelde aflossing, die wordt omgezet naar bijstand om niet als (de betrokkene) het schuldhulpverleningstraject succesvol heeft afgerond.
4.4.4.
Ter zitting is gebleken dat eisers niet deelnemen aan een schuldhulpverleningstraject waarop een nieuwe schuld in de vorm van een lening eventueel negatief effect zou hebben. Het zesde lid van artikel 5.4 van de Beleidsregel is daarom niet aan de orde. Verweerder heeft conform zijn beleid gehandeld. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot het verstrekken van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de vorm en de hoogte van de verleende bijzondere bijstand in stand blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:915 en de uitspraak van 21 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:314
2.Uitspraak van 31 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7744. Zie ook de uitspraak van 5 april 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:817.