ECLI:NL:RBDHA:2022:9852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
NL19.22002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning asiel en oplegging van een inreisverbod voor een Syriër met terroristische activiteiten

Op 28 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische asielzoeker die zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken zag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze intrekking gebaseerd op een individueel ambtsbericht (IAB) van de AIVD, waarin werd gesteld dat de eiser onder een valse identiteit asiel had aangevraagd en betrokken was bij terroristische activiteiten voor de organisatie Jabhat al-Nusra. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen toestemming had gegeven voor inzage in de onderliggende stukken van het IAB en geen concrete aanknopingspunten had aangedragen om de juistheid van het IAB te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en de oplegging van een inreisverbod voor de duur van twintig jaar gerechtvaardigd waren, gezien de ernstige redenen om aan te nemen dat de eiser een gevaar vormde voor de nationale veiligheid. De rechtbank wees ook de stelling van de eiser af dat de strafzaak tegen hem de intrekking van de verblijfsvergunning zou moeten opschorten, aangezien de bestuursrechtelijke procedure losstaat van de strafrechtelijke procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.22002

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1986 en van Syrische nationaliteit,
alias [naam], geboren op [geboortedag] 1983 en van Syrische nationaliteit
,eiser
[V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Kilic-Arslan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M. van Asperen en mr. J.J. van Joolingen).

ProcesverloopBij besluit van 19 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met terugwerkende kracht ingetrokken tot 22 juli 2014. Daarbij is tevens bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Tevens is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twintig jaar, gerekend vanaf de datum dat hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van de 8:29-rechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 september 2021 (NL19.22002 GEHEIMHOUDING; ECLI:NL:RBOBR:2021:5109) is bepaald dat de op 1 oktober 2019 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzochte beperking van de kennisname van de onderliggende stukken van het ten aanzien van eiser op 6 juni 2018 uitgebrachte ambtsbericht van de Algemeen Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), welke ten grondslag ligt aan de intrekking van zijn verblijfsvergunning, gerechtvaardigd is.
Desgevraagd heeft verweerder de rechtbank op 30 september 2021 bericht dat hij toestemming verleent dat mede op grondslag van de stukken waarvan de geheimhouding gerechtvaardigd is geoordeeld, uitspraak wordt gedaan.
Eiser heeft de rechtbank desgevraagd op 5 oktober 2021 laten weten dat hij haar geen toestemming verleent voor inzage in deze onderliggende stukken.
Eiser heeft op 18 september 2022 aanvullende gronden van beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser heeft op 22 juli 2014, onder de personalia [naam] , geboren op [geboortedag] 1983 en van Syrische nationaliteit, een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft bij besluit van 6 oktober 2014 met ingang van 22 juli 2014 aan eiser subsidiaire bescherming verleend als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3. Op 6 juni 2018 heeft de AIVD ten aanzien van eiser een individueel ambtsbericht (IAB) – met kenmerk: 8ee42a7f-or1-2.0 – uitgebracht aan de Hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In dit IAB staat het volgende:

In het kader van zijn wettelijke taakuitvoering beschikt de AIVD over de volgende betrouwbare informatie:
[naam] , geboren op [geboortedag] 1983 te Raqqa, Syrië, staat ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] . [naam] heeft onder een valse naam en met een vals paspoort op 22 juli 2014 asiel aangevraagd in Nederland. Hij is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldig tot 22 juli 2019. Zijn echte identiteit is [naam] , geboren [geboortedag] 1986 te Raqqa, Syrië. Hij noemt zich ook wel [naam] of [naam] . Hierna wordt betrokkene [naam] genoemd.
Op 24 november 2017 is over [naam] een artikel verschenen in de Volkskrant, nadat hij als een ISIS-strijder werd herkend tijdens een bezoek aan De Balie in Amsterdam.
[naam] is voor zijn komst naar Nederland in 2014, in Syrië en Turkije actief geweest voor de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra sinds deze in 2012 is opgericht. Hij heeft gevechts-, faciliterings- en financieringsactiviteiten voor deze organisatie uitgevoerd. [naam] was bij het uitvoeren van deze activiteiten op de hoogte dat Jabhat al-Nusra onderdeel uitmaakte van de overkoepelende organisatie al-Qa’ida. Hij onderhield nauw contact met hooggeplaatste figuren binnen Jabhat al-Nusra, waaronder de [naam] .
In het boek “No Turning Back: Life, Loss, and Hope in Wartime Syria” heeft [naam] onder het pseudoniem “ [naam] ” openlijk verklaard dat hij actief is geweest voor Jabhat al-Nusra. Dit boek is verschenen op 13 maart 2018 en geschreven door Rania Abouzeid.
In Nederland heeft [naam] in de privésfeer blijk gegeven aan derden dat hij achter het jihadistische gedachtegoed staat.
De AIVD acht betrokkene een gevaar voor de nationale veiligheid.”
Het voornemen om de verblijfsvergunning in te trekken en een zwaar in reisverbod op te leggen
4. Op 7 november 2018 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de vergunning (22 juli 2014) in te trekken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Daarbij is tevens kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat om te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, een terugkeerbesluit tegen hem uit te vaardigen en een inreisverbod op te leggen voor de duur van twintig jaar.
4.1.
De reden hiervoor is dat uit het IAB van 6 juni 2018 is gebleken dat eiser onjuiste identiteitsgegevens heeft verstrekt bij zijn asielaanvraag. Omdat eiser een andere identiteit blijkt te hebben dan die waarop de vergunning is verleend, komt de vergunning op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 voor intrekking met terugwerkende kracht in aanmerking, aldus verweerder.
4.2.
Verweerder motiveert daarbij dat eiser hem door gebruikmaking van een valse identiteit en het verschaffen van onjuiste informatie over de activiteiten die hij heeft ontplooid in Syrië, de mogelijkheid heeft ontnomen om verder onderzoek te doen. Indien destijds bekend was geweest wat zijn werkelijke identiteit is en welke activiteiten hij heeft ontplooid, had dit aanleiding gevormd om onderzoek te doen of zijn gedragingen in strijd waren met artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. In het geval daar sprake van zou zijn geweest, was hem geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
4.3.
Daarnaast wijst verweerder erop dat uit het IAB blijkt dat eiser activiteiten (heeft) verricht voor Jabhat Al-Nusra, welke organisatie onderdeel uitmaakte van de overkoepelende terroristische organisatie al-Qa’ida die door de Minister van Veiligheid en Justitie op de lijst van organisaties is geplaatst die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Gelet hierop bestaan er ernstige redenen om aan te nemen dat eiser een gevaar vormt voor de gemeenschap of voor de nationale veiligheid. Daarom bestaat het voornemen om ook op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de verleende verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht in te trekken.
5. Eiser heeft hierop op 4 december 2018 zijn zienswijze gegeven. Vervolgens is hij naar aanleiding van het voornemen om zijn verblijfsvergunning in te trekken op 8 februari 2019 door verweerder gehoord. Eiser heeft daarnaast schriftelijk gereageerd op schriftelijke vragen die verweerder hem op 12 februari 2019 heeft gesteld over zijn Bulgaarse vriendin, die in Nederland woont, andere familiebanden en zijn privéleven.
Het bestreden besluit
6. Verweerder trekt op grond van het IAB de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht in tot 22 juli 2014. Verweerder meent dat vaststaat dat eiser onjuiste identiteitsgegevens heeft verstrekt bij zijn asielaanvraag en dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verstrekt. Door gebruik te maken van een valse identiteit, heeft eiser de IND de mogelijkheid ontnomen om verder onderzoek naar hem te doen. Indien tijdens de asielprocedure op grond van zijn werkelijke identiteitsgegevens nader onderzoek was gedaan en daaruit zou zijn gebleken dat hij in Syrië betrokken is (geweest) bij een terroristische organisatie, was zijn asielaanvraag afgewezen en hem een zwaar inreisverbod opgelegd. Verweerder volgt eiser niet in diens verklaringen over de reden waarom hij zijn ware identiteitsgegevens destijds niet heeft verstrekt. Volgens verweerder lijkt het er veeleer op dat eiser zijn ware identiteit heeft willen verhullen vanwege zijn voormalige activiteiten voor de terroristische organisatie Jabhat Al-Nusra.
7.1.
Over het IAB merkt verweerder op dat dit een deskundigenadvies is. Indien uit dit ambtsbericht op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden ten grondslag liggen aan de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, bestaat er voor verweerder geen aanleiding de stukken die hieraan ten grondslag liggen in te zien of om aanvullende vragen te stellen. Ten aanzien van al hetgeen door eiser is aangevoerd tegen hetgeen in het IAB is gesteld, is verweerder – kort gezegd – van mening dat eiser weliswaar heeft getracht om de informatie uit het IAB te weerspreken, maar dit geen concrete aanknopingspunten heeft opgeleverd waardoor twijfel is ontstaan aan de inhoud van het IAB. Eisers verklaringen zijn niet onderbouwd, werpen geen ander licht op de zaak of worden van de hand gewezen. Nu geen concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd waarmee de conclusie uit het IAB is weerlegd, kan aan de enkele ontkenning van betrokkenheid en activiteiten voor Jabhat Al-Nusra geen waarde worden gehecht.
7.2.
Verder merkt verweerder op dat in 2014 aan eiser subsidiaire bescherming is verleend en geen vluchtelingenstatus. Daarom zijn respectievelijk artikel 19 en 17 van richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn) van toepassing. Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving (artikel 3.105f, eerste en tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en onder andere hoofdstuk C2/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Uit het IAB blijkt dat eiser gegevens heeft achtergehouden, dat hij onjuiste identiteitsgegevens heeft verstrekt en op grond van zijn activiteiten voor Jabat Al-Nusra een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Er zou toentertijd geen subsidiaire bescherming zijn verleend als bekend was geweest wie hij daadwerkelijk is.
7.3.
Verweerder overweegt verder dat de strafrechtelijke vervolging losstaat van deze bestuursrechtelijke procedure. In dit geval is het besluit om de verblijfsvergunning in te trekken gebaseerd op het IAB. Zoals al is overwogen levert de enkele ontkenning of betwisting geen concreet aanknopingspunt op voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het IAB. Een strafrechtelijke veroordeling is niet vereist. Er bestaat daarom geen aanleiding om de beslissing aan te houden totdat er uitspraak is gedaan in de strafzaak.
7.4.
De stelling van eiser dat hij niet de persoon is in het boek van Rania Abouzeid en dat (ook) blijkt dat veel punten uit het boek en het krantenartikel in de New York Tines (“Ex-Jihadi in Plain Sight”) niet overeenkomen met hem en “ [naam] ”, wordt niet gevolgd. Volgens verweerder zijn erg juist erg veel overeenkomsten. Zo komen in het boek de leeftijd (in 2005 19 jaar oud), de opleiding (gezondheidswetenschappen, eiser studeerde fysiotherapie), de aanleiding voor de aanhouding in 2005 door de Syrische inlichtingendienst (het lezen van boeken tegen het regime), de periode van detentie (2005-2011), de plaats van detentie (Sednaya), de vrijlating door amnestie in 2011 (voorjaar 2011), de periode van afwisselend verblijf in Syrië en Turkije (2012-2014) overeen. In het artikel “Ex-Jihadi in Plain Sight” (The Ex-Jihadi in Plain Sight (newamerica.org)) heeft Abouzeid het wederom over “ [naam] ” en ook in dit artikel staan wederom meerdere gegevens die juist wel als overeenkomsten worden beschouwd. In het artikel wordt “ [naam] ” omschreven als een
hipsterdie – ergens in Europa – in een restaurant werkt. Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland een westerse levensstijl had, in de media een
hipsterwerd genoemd en bij de Starbucks – wat ook wel gezien wordt als restaurant – werkte. Verder is “ [naam] ” naar Europa vertrokken nadat de strijd met ISIS in Syrië was opgelaaid (2014) en had hij ook een vals Syrisch identiteitsdocument waarmee hij Turkije in kon reizen. Dat mogelijk niet alles in het artikel met eiser overeenkomt, zoals hij bijvoorbeeld zelf stelt dat hij geen twee Europese talen spreekt naast het Arabisch en Engels, doet niet af aan de vele overeenkomsten. Daarbij wordt betrokken dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij sinds eind 2012 in het zuidoosten van Turkije en medio 2013 in Istanbul zou hebben gewoond. De stelling dat hij ‘ [naam] ’ niet kan zijn omdat hij in Istanbul verbleef toen er gevechten waren tussen ISIS en Jabhat Al-Nusra in 2014, leidt dan ook niet tot aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het IAB.
7.5.
Ten aanzien van het opgelegde inreisverbod overweegt verweerder dat hij eiser niet volgt in diens stelling dat hij vanwege zijn detentie onmogelijk een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Het enkele feit dat hij gedetineerd zit, doet aan die conclusie niet af. In het IAB staat dat eiser actief is geweest voor de terroristische organisatie Jabhat Al-Nusra sinds deze in 2012 is opgericht en dat hij gevechts-, faciliterings- en financieringsactiviteiten voor deze organisatie heeft uitgevoerd. Bij de uitvoering van die activiteiten was eiser ervan op de hoogte dat Jabhat Al-Nusra onderdeel uitmaakte van de overkoepelende organisatie Al-Qa’ida. Er bestaat geen aanleiding om op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod om humanitaire of andere redenen. Eiser wordt gelet op de aard en ernst van het gepleegd delict beschouwd als een ernstige bedreiging voor de nationale veiligheid en om die reden ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een inreisverbod voor de duur van twintig jaar opgelegd. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een kortere duur van het inreisverbod rechtvaardigen.
7.6.
Eiser zal niet gedwongen worden uitgezet naar Syrië omdat ten aanzien van hem een refoulementrisico wordt aangenomen. De stelling van eiser, dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het inreisverbod een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert, wordt derhalve niet gevolgd. Verder is niet gebleken dat artikel 3 van het EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting naar Syrië. Aan eiser is met ingang van 22 juli 2014 een verblijfsvergunning asiel verleend en er zijn nog geen tien jaren verstreken sinds deze datum. Evenmin is gebleken van inspanningen van de zijde van eiser om naar een ander land dan het land van herkomst te vertrekken.
7.7.
Volgens verweerder levert de intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het (zware) inreisverbod geen schending op van artikel 8 van het EVRM en van het Unierecht. Het enkele feit dat hij een Bulgaarse vriendin heeft, betekent niet vanzelfsprekend dat hij rechten kan ontlenen aan haar gemeenschapsrecht. Niet is aangetoond dat er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Zoals eiser zelf aangeeft hebben zij nooit samengewoond. Hij kan dus geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarom is de Terugkeerrichtlijn onverkort op hem van toepassing.
7.8.
Eiser heeft niet aangetoond dat er tussen hem en zijn vriendin of hem en zijn in Nederland verblijvende familieleden sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Zo heeft hij met zijn vriendin nooit een gemeenschappelijke huishouding gevoerd. Ten aanzien van de aanwezigheid van zijn broers en hun gezinnen in Nederland wordt opgemerkt dat eiser een volwassen man is en dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en (een van) zijn familieleden. Daarom is de intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het zware inreisverbod niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
7.9.
De intrekking van de verblijfsvergunning levert evenmin een schending op van het privéleven. De gestelde banden die eiser in Nederland heeft zijn niet zodanig sterk dat deze als bijzonder zijn aan te merken. Hij is pas op 28 jarige leeftijd naar Nederland gekomen en heeft dus het grootste (en meest vormende) gedeelte van zijn leven buiten Nederland verbleven. Verder was hij, voordat hij gedetineerd werd, pas iets meer dan vier jaar woonachtig in Nederland.
De beroepsgronden
8. Volgens eiser zijn de tegenwerpingen in het individueel ambtsbericht niet gebaseerd op objectieve feiten. Hij heeft geen banden met enige terroristische organisatie noch deelt hij hun ideologieën. Hij heeft te maken met de ongelukkige situatie dat hij tijdens zijn studententijd is opgepakt omdat hij politiek gevoelig leeswerk had samen met een groep vrienden en beland is in een beruchte gevangenis waar ook kopstukken van terroristische organisaties zaten. Dat in dezelfde gevangenis kopstukken van terroristische organisaties als IS en al-Qa’ida geplaatst waren, is niets meer dan een gegeven en heeft verder geen raakvlak met hem. Hij is gelukkig heelhuids uit de gevangenis gekomen en heeft na een korte periode van verblijf bij zijn familie in Raqqa verblijf gehad bij een vriend om vervolgens in 2012 in Turkije een nieuw bestaan op te bouwen. Eiser benadrukt dat hij zelfs zijn medewerking heeft aangeboden aan de AIVD bij het onderzoek naar eventuele verdachte situaties en om zijn kennis en ervaring te delen. Eiser stelt ook dat dat hij juist verwesterd is. Hij vormt geen bedreiging. Hij houdt er een westerse levensstijl op na. Hij heeft een christelijke vriendin, hij rookt en drinkt, gaat uit en heeft homoseksuele huisgenoten. Hij vreest, vooral door alle media-aandacht, voor repressie bij een eventuele uitzetting. Eiser acht het opleggen van een inreisverbod en terugzending in strijd met artikel 3 van het EVRM.
8.1.
Eiser voert verder aan dat hij intensief en jarenlang is afgeluisterd. Uit geen van de onderzoeken komt naar voren dat hij een bedreiging kan zijn. Het zou ook vreemd zijn dat hij juist op het moment dat de terroristische beweging waar hij actief voor zou zijn hoogtijdagen vierde, naar Nederland zou vluchten. Het omgekeerde is juist het geval. Hij koos ervoor om zich volledig te onttrekken aan de chaos in zijn land en zich hier in Nederland volledig aan te passen aan de normen en waarden. Dat eiser door iemand is herkend als ISIS-strijder is een pertinente leugen. ISIS bestond nog niet op het moment dat hij Syrië is ontvlucht na zijn gevangenschap. Hij is daarna niet meer teruggekeerd naar Syrië. Van zijn familie in Syrië weet hij dat iedereen in Syrië denkt dat iemand die in Sednaya gevangenis heeft gezeten een terrorist is. Het kan zijn dat hij om die reden als terrorist bestempeld wordt.
8.2.
Eiser erkent dat [eiser] zijn echte naam is. Hij heeft na zijn detentie documenten verkregen om te vluchten naar Turkije. Hierbij is hem een andere naam en geboortedatum gegeven waar hij zelf geen zeggenschap over heeft gehad. Dit is een heel gebruikelijke gang van zaken om het land te ontvluchten. Eiser vindt dat hij zeer openhartig is geweest over het kopen van identiteitsbewijzen en zijn gebrek aan invloed op de daarin vermelde gegevens. Uit een rapportage van Harald Doornbos in Nieuwe Revue blijkt dat binnen enkele uren een vals paspoort kon worden gemaakt voor premier Rutte. Eiser voert voorts aan dat hij bij aankomst in Nederland al heeft aangegeven dat hij zijn documenten had gekocht. Naar de mening van eiser heeft hij zeer plausibele verklaringen gegeven over zijn aliassen. Indien verweerder dit geweten had, zou hij niet anders hebben beslist op zijn asielaanvraag. Hij heeft geen gegevens bewust achtergehouden die tot het niet verlenen van zijn vergunning zouden hebben geleid. Hij is altijd transparant geweest over zijn verleden en vluchtrelaas. Dus ook als zijn aliassen bekend zouden zijn geweest had hij een vergunning gekregen. Er was immers toen en nog steeds een zeer actuele en concrete dreiging dat hij te vrezen heeft voor een artikel 3 EVRM schending bij terugzending. Het intrekken van de verblijfsvergunning en vooral het opleggen van een (zwaar) inreisverbod is in de visie van eiser dan ook strijdig met artikel 3 van het EVRM.
8.3.
Eiser heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat hij sinds zijn aankomst in Nederland bij zijn toenmalige Nederlandse vriendin heeft verbleven die hij in Turkije had ontmoet en thans een Bulgaarse vriendin heeft. De intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het inreisverbod betekenen een schending van artikel 8 van het EVRM en het Unierecht.
8.4.
In de aanvullende gronden van beroep heeft eiser er op gewezen dat hij op 20 september 2021 is veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam en aan hem een langdurige gevangenisstraf is opgelegd (ECLI:RBROT:2021:9055). Hij blijft zich op het standpunt stellen dat in het lopende strafproces tot op heden geen enkele verdenking jegens hem is geweest. Er is geen bewijs waarmee enige verdenking tegen hem kan worden onderbouwd. Eiser verwacht dan ook dat hij in hoger beroep wordt vrijgesproken. Naar zijn mening ligt het op de weg van verweerder om het hele strafproces af te wachten, nu er geen gefundeerde redenen zijn om hem te verdenken van enig strafbaar feit. Eiser stelt zich op het standpunt dat indien er uiteindelijk een vrijspraak volgt in zijn strafproces, er niet langer een grondslag voor de intrekking en het inreisverbod is. Volgens eiser is er bovendien geen enkele reden om hem als een bedreiging te zien. Hij heeft zich vanaf aankomst in Nederland voorbeeldig gedragen en is volledig geïntegreerd. Hij spreekt redelijk goed Nederlands en er is een breed scala aan mensen die hun steun betuigen en kunnen getuigen hierover. Ter zitting heeft eiser in dit verband ook nog een beroep gedaan op de verwijzingsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1703) over de vraag wanneer sprake is van ‘een bijzonder ernstig misdrijf’. Eiser is van mening dat zolang zijn strafzaak nog loopt, niet gesproken kan worden van ‘een ernstig misdrijf’ en ‘gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid’.
8.5.
Daarnaast geeft eiser andermaal aan dat hij niets van doen heeft met een schrijfster en een boek waarin een karakter met hem wordt vergeleken. Volgens eiser is ook dit weer ongefundeerd. Het boek is geschreven door een kennis van hem. Hij heeft hier niets mee te maken gehad. Hij heeft het boek niet gelezen en minimale contacten met de schrijfster gehad. Het boek is fictie en het gaat erg ver, aldus eiser, om onder deze omstandigheden de gelijkenis met hem te trekken.
8.6.
Eiser brengt daarnaast naar voren dat hij zeer beperkt is in het vergaren van bewijs over zijn vlucht naar Turkije, alvorens hij de overstap naar Nederland maakte. Hij heeft geen bewijs kunnen verkrijgen over het moment van vertrek naar Turkije.
8.7.
Eiser verwijst voorts naar de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2733). Eiser heeft tevens verwezen naar het arrest van het Hof van 12 december 2019 (G.S.) (ECLI:EU:C:2019:1072) om te betogen dat het besluit tot intrekking niet enkel gebaseerd mag zijn op een strafvonnis, maar dat er een individuele beoordeling moet plaatsvinden en dat dit in de onderhavige procedure onvoldoende is gebeurd. Eiser verzoekt de rechtbank bij wijze van subsidiair standpunt de behandeling van het beroep aan te houden in verband met de prejudiciële vragen die door het Oostenrijkse Bundesamt fur Fremdenwesen und Asyl gesteld zijn in de procedure C-663/21. In de tweede vraag van die verwijzing wordt het Hof de vraag voorgelegd of -kort gezegd- een lidstaat kan bepalen dat bij intrekking van een verblijfsrecht gebaseerd op de intrekking van de vluchtelingenstatus ook een terugkeerbesluit moet worden opgelegd als reeds dan duidelijk is dat verwijdering ontoelaatbaar is wegens het verbod op refoulement. De rechtbank wordt tevens verzocht indien de behandeling wordt aangehouden een aanvullende prejudiciële vraag te stellen die verband houdt met de intrekking van de vluchtelingenstatus.
De beoordeling door de rechtbank
9. Het besluit van verweerder tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de vergunning (22 juli 2014) en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twintig jaar, is gebaseerd op het IAB van de AIVD van 6 juni 2018. Uit dit IAB volgt, kort gezegd, dat eiser in Nederland op 2 juli 2014 onder een valse identiteit asiel heeft aangevraagd en dat de AIVD eiser als een gevaar voor de nationale veiligheid acht in verband met activiteiten die hij heeft verricht voor Jabhat Al-Nusra.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een door verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd IAB van de AIVD worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Dit deskundigenbericht dient daartoe op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen onder aanduiding van – voor zover mogelijk en verantwoord – de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. Als aan die eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van de informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
9.2.
De rechtbank neemt hierbij in acht dat de Afdeling in haar uitspraak van
24 augustus 2006 (zaaknummer 200602281/1, ECLI:NL:RVS:2006:AY7477), onder verwijzing naar haar uitspraak van 4 juli 2006 (zaaknummer 200602107/1, ECLI:NL:RVS:2006:AY3839, JV 2006/346 met annotatie BKO) heeft overwogen dat de AIVD ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 de bevoegde instantie is om te onderzoeken of van een gevaar voor de nationale veiligheid sprake is, aldus de Afdeling [
Rechtbank: Inmiddels is dat artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdienst 2017: De AIVD heeft in het belang van de nationale veiligheid tot taak het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat]). Indien uit een ambtsbericht van de AIVD op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie dat een vreemdeling bedoeld gevaar oplevert ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie niet onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, bestaat er voor de staatssecretaris (verweerder) geen aanleiding de aan dat ambtsbericht ten grondslag liggende stukken in te zien, tenzij de vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat ambtsbericht naar voren heeft gebracht.
Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 29 september 2010 (zaaknummer 20100088/1/V6, ECLI:NL:RVS:2010:BN8600) en 22 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1278), dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat door de AIVD verricht onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat vermelding van de aan een ambtsbericht van de AIVD ten grondslag liggende bron, dan wel bronnen, achterwege mag blijven wegens de vertrouwelijkheid ervan.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het IAB van 6 juni 2018 op objectieve, onpartijdige en inzichtelijke wijze inzicht geeft in de feiten en omstandigheden die de AIVD tot de conclusie hebben geleid dat eiser zich bij aankomst heeft bediend van een alias en een gevaar voor de nationale veiligheid vormt en dat deze conclusie zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk is. Hierbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat eiser niet heeft betwist dat hij bij zijn asielaanvraag destijds onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die doen twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het IAB. De rechtbank zal hier nader op ingaan.
9.4.
Vaststaat dat eiser bij zijn asielaanvraag identiteitsgegevens heeft verstrekt die onjuist zijn. Om die reden is de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de naam [naam] , geboren op [geboortedag] 1983, ten onrechte aan eiser verleend. De verklaringen van eiser over de reden waarom hij zijn ware identiteitsgegevens niet heeft verstrekt bij zijn aanvraag, heeft verweerder terecht als onvoldoende van de hand gegeven. Eiser heeft geen verschoonbare reden voor het feit dat hij valse persoonsgegevens heeft verstrekt. Daartoe is van belang dat eiser naar Nederland is gekomen voor bescherming. De verklaring van eiser dat de Syrische autoriteiten hem onder zijn ware identiteit in Nederland zouden kunnen zoeken/vinden, heeft verweerder – nog daargelaten dat eiser deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd – niet ten onrechte niet gevolgd. Eiser was immers naar eigen zeggen vrijgelaten uit de Sednaya-gevangenis omdat er geen serieuze verdenking tegen hem bestond. Niet valt in te zien dat de Syrische autoriteiten in Europa op zoek zouden zijn naar een marginale opposant; iemand die ze zelf reeds in 2011 hebben vrijgelaten. De rechtbank tekent hier nog bij aan dat uit de verklaringen van eiser ook valt op te maken dat hij in Turkije – in ieder geval aanvankelijk – geen alias heeft gebruikt. Afgaande op zijn verklaringen heeft hij in eerste instantie in Turkije getracht om op grond van zijn werkelijke identiteit een werk- en verblijfsvergunning te krijgen. Eerst toen de Turkse autoriteiten hem lieten weten dat het paspoort op eigen naam vals is, zou eiser een paspoort hebben gekocht op de naam en geboortedatum waarmee hij zich bij zijn asielaanvraag bekend heeft gemaakt. De verklaring van eiser dat hij niet wist dat het paspoort op naam van [naam] vals was, kan niet worden gevolgd reeds omdat eiser wist dat het niet zijn werkelijke naam is. Ook de verklaring van eiser dat hij destijds bij zijn asielaanvraag niet zijn echte identiteitsgegevens heeft gebruikt, omdat hij geen enkel bewijs heeft van zijn echte naam, is niet plausibel, reeds nu hij evenmin bewijs heeft dat hij [naam] zou zijn. Hier komt nog bij dat hij in 2014 bij zijn visumaanvraag voor Nederland wel zijn juiste identiteitsgegevens heeft gebruikt. Dit alles rijmt niet met zijn stelling dat hij uit vrees voor de Syrische autoriteiten bij zijn asielaanvraag in Nederland uit veiligheidsoverwegingen een alias heeft gebruikt.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte vermoedt dat eiser zijn ware identiteit heeft willen verhullen vanwege zijn (voormalige) activiteiten voor Jabhat Al-Nusra. De stelling van eiser dat het niet had uitgemaakt als hij onder zijn werkelijke identiteitsgegeven Nederland was ingereisd, omdat hij afkomstig is uit Syrië en dus hoe dan ook een verblijfsvergunning zou hebben verkregen, is onjuist. Niet iedereen die afkomstig is uit Syrië krijgt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Immers, het is mogelijk dat dat een Syrische asielzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven tegen de menselijkheid, waaronder ook het faciliteren van dergelijke misdrijven valt. In dat geval komt die persoon niet in aanmerking voor een vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus. Eiser heeft door gebruikmaking van een valse identiteit verweerder de mogelijkheid ontnomen om verder onderzoek naar hem te doen. Indien toentertijd tijdens de asielprocedure op grond van eisers werkelijke identiteitsgegevens nader onderzoek was gedaan en daaruit zou zijn gebleken dat hij in Syrië betrokken is (geweest) bij een terroristische organisatie, zou zijn asielaanvraag zijn afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en j, van de Vw 2000.
9.6.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op juiste gronden de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht heeft ingetrokken, aangezien eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
9.7.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die doen twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het IAB. De enkele betwisting of ontkenning van het IAB levert in dit geval geen concreet aanknopingspunt op. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, is een strafrechtelijke veroordeling niet vereist om in deze procedure van de juistheid van het IAB uit te kunnen gaan. De uitkomst van eisers strafrechtelijke procedure is in beginsel niet relevant voor deze bestuursrechtelijke procedure. Aan de jurisprudentie waarnaar eiser in dit verband heeft verwezen, komt dan ook geen betekenis toe. Verweerder hoefde dan ook niet zijn beslissing aan te houden totdat uitspraak is gedaan in laatste aanleg in de strafzaak. De rechtbank ziet om dezelfde reden geen aanleiding om de zaak aan te houden totdat het Hof de prejudiciële vragen heeft beantwoord die de Afdeling bij uitspraak van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1703) heeft gesteld over de betekenis van het begrip ‘bijzonder ernstig misdrijf’.
9.8.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaring van eiser, dat hij tijdelijk bij zijn voormalige celgenoot en latere leider [naam] , [naam] (die als
[naam]gebruikte) verbleef, geen ander licht werpt op de inhoud van het IAB. Immers, vanaf 2012 werkte deze jihadi-salafistische groepering langere tijd samen met Jabhat Al-Nusra; beiden hadden als doel het oprichten van een kalifaat. De omstandigheid dat eiser in De Balie is herkend als ISIS-strijder is in dit licht dan ook niet opmerkelijk; Jabhat Al-Nusra is voortgekomen uit de Irakese jihadistische groepering ISI, de groepering die zich later ISIS noemde.
9.9.
Daarbij komt dat verweerder er terecht op wijst dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd. Zo heeft eiser – ondanks dat hij daartoe ruimschoots de tijd heeft gehad
- geen enkel document overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds eind 2012 (september 2012) zou hebben verbleven en sinds medio 2013 woonachtig was in Istanbul en daar ook studeerde. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte eisers verklaring, dat het niet logisch is dat hij juist tijdens de hoogtijdagen van Jabhat Al-Nusra in 2014 naar Nederland is vertrokken, van de hand gewezen. Het vertrek in 2014 zegt geenszins dat eiser niet voor die tijd actief is geweest voor Jabhat Al-Nusra in Syrië en Turkije. Verweerder heeft hierbij tevens in aanmerking kunnen nemen dat vanaf medio 2013 een breuk ontstond tussen Jabhat Al-Nusra en ISIS en dat Jabhat Al-Nusra door ISIS werd verdreven uit het oosten van Syrië. Van hoogtijdagen voor Jabhat Al-Nusra was eind 2013 en 2014 derhalve geen sprake.
9.10.
De westerse levensstijl die eiser erop na zou houden sinds zijn komst in Nederland, zegt verder niets over het leven dat hij in Syrië en Turkije leidde en de activiteiten die hij daar ontplooide. Nu eiser ook langere tijd heeft getracht zijn ware identiteit verborgen te houden, is niet denkbeeldig dat eiser met zijn ‘moderne’ levenswijze zijn ware identiteit, achtergrond en werkelijke denkbeelden heeft getracht te verhullen. Wat er ook zij van de achterliggende reden van die levensstijl, het leidt niet tot concrete twijfel aan de inhoud van het IAB.
9.11.
Daarnaast heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat het personage “ [naam] ” in het boek van Rania Abouzeid en in het artikel in de New York Times erg veel overeenkomsten vertoont met eiser. Dat mogelijk niet alles met hem overeenkomt, doet hier niet aan af. De stelling van eiser dat hij “ [naam] ” niet kan zijn omdat hij in Istanbul verbleef toen er gevechten waren tussen ISIS en Jabhat Al-Nusra in 2014, heeft verweerder niet ten onrechte niet doen twijfelen aan het IAB, omdat eiser, zoals reeds is overwogen, op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij sinds eind 2012 in het zuidoosten van Turkije en vanaf medio 2013 in Istanbul heeft verbleven.
9.12.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het IAB. Dit betekent dat eiser een gevaar vormt voor nationale veiligheid. Verweerder heeft dan ook eveneens op goede gronden ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken. Dat die intrekking, zoals eiser stelt, in strijd is met artikel 3 van het EVRM wordt niet gevolgd. Zoals verweerder in het bestreden besluit immers al heeft te kennen gegeven, zal eiser niet gedwongen worden uitgezet naar Syrië in verband met de algemene situatie aldaar.
Het inreisverbod
10. Nu eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, heeft verweerder hem op grond van artikel 6,5a. zesde lid, van het Vb 2000 een inreisverbod voor de duur van twintig jaar kunnen opleggen. Verweerder hoefde in hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd geen reden te zien om geen inreisverbod op te leggen dan wel de duur ervan te verkorten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser in beroep niet gemotiveerd heeft weersproken dat er tussen hem en zijn Bulgaarse vriendin in Nederland geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en hij via haar dus geen rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht. De intrekking van de verblijfsvergunning levert evenmin een schending op van het privéleven. Eiser heeft in zijn beroepschrift geen gronden gericht tegen de oplegging en duur van het inreisverbod als zodanig. De rechtbank heeft dit ter zitting geverifieerd en gemachtigde van eiser heeft uitdrukkelijk bevestigd dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen de oplegging en duur van het inreisverbod en er in dat kader, anders dan in de zienswijze, geen beroep meer op artikel 8 van het EVRM wordt gedaan. Zonder nadere toelichting is voorts niet duidelijk waarom eiser een beroep doet op de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2733). Temeer niet, nu verweerder heeft gemotiveerd waarom de gestelde banden die eiser in Nederland heeft niet zodanig sterk zijn dat deze als bijzonder zijn aan te merken. Eiser is immers pas op 28 jarige leeftijd naar Nederland gekomen en heeft dus het grootste (en meest vormende) gedeelte van zijn leven buiten Nederland verbleven. Verder was hij, voordat hij gedetineerd werd, pas iets meer dan vier jaar woonachtig in Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde en daarom de intrekking en oplegging van een inreisverbod niet is gerechtvaardigd. Deze grond behoeft geen nadere bespreking gelet op de voorgaande overwegingen waarin is besproken wat de grondslag en motivering van de intrekking is.
11. De rechtbank honoreert, zoals uit voorgaande overweging reeds duidelijk is, het subsidiair geformuleerde verzoek om de behandeling van het beroep aan te houden niet. De verwijzing naar het arrest van het Hof van 12 december 2019 (G.S.) (ECLI:EU:C:2019:1072) is niet relevant omdat het besluit tot intrekking van de vergunning van eiser niet is gebaseerd op een strafvonnis. De rechtsvraag die aan de orde is in de prejudiciële vragen die gesteld zijn in de procedure C-663/21 zijn naar het oordeel van de rechtbank, zoals voorgehouden ter zitting, reeds aan de orde gekomen in het arrest van het Hof van 3 juni 2021 in de zaak Westerwaldkreis (ECLI:EU:C:2021:433). In dat arrest heeft het Hof een nadere duiding gegeven van het Unierecht in het geval sprake is van niet rechtmatig verblijf terwijl gedwongen verwijdering niet aan de orde is omdat dit neer zou komen op refoulement. De vaststelling van onrechtmatig verblijf door afwijzing van een verzoek om bescherming of intrekking van een eerder verleende internationale beschermingsstatus geschiedt in een terugkeerbesluit. Een terugkeerbesluit behelst een vertrekplicht voor de betrokken derdelander en een verwijderplicht voor de betrokken lidstaat. Indien verwijdering op grond van de Terugkeerrichtlijn moet worden uitgesteld vanwege het refoulementverbod, doet dit niet af aan de vertrekplicht van de derdelander. Verweerder heeft in zijn besluit bepaald dat het besluit tevens moet worden aangemerkt als een terugkeerbesluit maar dat eiser niet zal worden verwijderd naar Syrië in verband met artikel 3 EVRM. Eiser heeft, ondanks dat niet zal worden overgegaan tot verwijdering op grond van dit terugkeerbesluit, een vertrekplicht en dient het grondgebied van de Unie te verlaten. De rechtbank heeft dit ter zitting aan eiser uitgelegd die te kennen heeft gegeven dit te begrijpen en zich reeds te beraden om consulaten van derde landen aan te schrijven. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat vanwege het niet kunnen verwijderen vanwege het 3 EVRM-risico een intrekking niet aan de orde kan zijn. Ook is de situatie dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft als de intrekking in rechte stand houdt en eiser strafbaar is als het uitgevaardigde inreisverbod stand houdt, geen grond om het bestreden besluit te vernietigen. Eiser heeft niet betwist dat verweerder de toezegging in het besluit dat hij niet zal worden verwijderd zolang er sprake is van dreigend refoulement zal worden nagekomen. Eiser kan de situatie die ontstaat als het bestreden besluit in rechte komt vast te staan ongedaan maken door aan zijn vertrekplicht te voldoen aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie. De rechtbank zal tot slot geen aanvullende prejudiciële vraag stellen - zoals eiser heeft verzocht - over de intrekking van de vluchtelingenstatus, eenvoudigweg omdat aan eiser nimmer een vluchtelingenstatus is toegekend en de beantwoording van een dergelijke vraag dus niet relevant is om uitspraak te kunnen doen. Eisers stelling, inhoudende dat de beantwoording van de vragen die de Afdeling heeft gesteld over de uitleg van de term “bijzonder ernstig misdrijf” relevant is voor de onderhavige procedure, snijdt daarom geen hout. De nadere toelichting dat het komende arrest wellicht analoog kan worden toegepast op de onderhavige procedure acht de rechtbank onbegrijpelijk omdat de rechtsvragen wezenlijk verschillen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om thans geen einduitspraak te doen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, voorzitter, en mr. M. van 't Klooster en mr. G.J. Dijkman, leden, in aanwezigheid van mr.A.A.M.J. Smulders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 28 september 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.