1.2In het primaire besluit is vermeld dat verweerder de ZW-uitkering van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 twee keer aan eiser heeft overgemaakt. De eerste keer op voorschotbasis naar een dagloon van € 50,75 (waarvan 70% werd uitgekeerd) en de tweede keer definitief naar een dagloon van € 22,99. Hierdoor heeft verweerder de ZW-uitkering over deze periode (gedeeltelijk) ten onrechte aan eiser betaald.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de terugvordering gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij aan hand van berekeningen en uitkeringsdata nader toegelicht dat eiser over de periode van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 een bedrag van € 1.421,20 bruto aan ZW-uitkering heeft ontvangen, omdat zijn voorschot ZW-dagloon was vastgesteld op € 50,75. Omdat nadien is vastgesteld dat eiser ziek is geworden terwijl hij een WW-uitkering ontving, heeft verweerder bij de definitieve toekenning van de ZW-uitkering per 2 november 2020 het WW-dagloon overgenomen voor de ZW. Het dagloon is daarom vastgesteld op € 22,99. Over de periode van 2 november 2020 tot en met 31 december 2020 had eiser daardoor recht op een bedrag van € 699,92 bruto aan ZW-uitkering. Verweerder heeft het bedrag van € 699,92 op 7 januari 2021 aan eiser uitbetaald. Omdat er geen verrekening heeft plaatsgevonden, betekent dit dat eiser het bedrag van € 1.421,20 aan voorschot teveel heeft ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser heeft zijn beroepsgrond dat verweerder ten onrechte stelt dat hij over de periode van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 € 1.421,20 teveel zou hebben ontvangen, ter zitting ingetrokken. Eiser voert wel aan dat er een dringende reden is om af te zien van de terugvordering. Eiser ontvangt een minimale uitkering van € 22,99 per dag. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij daarmee net zijn zorgverzekeringspremie en wat te eten en te drinken kan betalen. Hij heeft geen recht op aanvullende bijstand, omdat hij met andere mensen woont. Door een beweerdelijke fout van verweerder dient eiser nu een voor hem substantieel bedrag terug te betalen. Het is gezien zijn lage inkomen onredelijk om het gehele bedrag terug te vorderen. Op de zitting heeft eiser in dit kader verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972. 4. Ingevolge artikel 33, zesde lid, van de ZW kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële gevolgen die de terugvordering voor een betrokkene heeft.Het moet bij dringende redenen gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
6. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen als gevolg van deze terugvordering. Dat de berekening van eisers dagloon door verweerder is gecorrigeerd, ziet op het ontstaan van de terugvordering en vormt geen gevolg daarvan. Het levert daarom geen dringende reden op om van terugvordering af te zien. Dat eiser een laag inkomen heeft maakt ook niet dat sprake is van onaanvaardbare financiële consequenties als gevolg van deze terugvordering. Bij het berekenen van de aflossingscapaciteit in het kader van de invordering wordt namelijk rekening gehouden met de financiële situatie van eiser.
7. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak waar eiser op de zitting naar heeft verwezen, ziet op een hele andere situatie. In die uitspraak gaat het over de hoogte van een WIA-uitkering, waarbij de rechtbank Gelderland ingaat op de vraag of de toepassing van artikel 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in het geval van betrokkene buiten toepassing gelaten moet worden. In deze procedure gaat het om een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW. Voor zover eiser zich met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland op het standpunt stelt dat artikel 33, eerste lid, van de ZW wegens onevenredige nadelige gevolgen buiten toepassing moet blijven, kan hij daarin vanwege de onvergelijkbaarheid van de zaken, niet worden gevolgd. De rechtbank ziet voor het buiten toepassing laten van artikel 33, eerste lid van de ZW, ook overigens geen plaats. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat zij uit de verklaringen van eiser op de zitting begrijpt dat eisers dagloon lager is uitgevallen vanwege onduidelijkheden over zijn eerste ziektedag waarbij volgens eiser meespeelt dat zijn werkgevers hem na een scooterongeval niet hebben willen ziekmelden. De rechtbank kan deze omstandigheden echter niet in deze procedure betrekken, omdat het bestreden besluit niet ziet op de vaststelling van eisers eerste ziektedag.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.