ECLI:NL:RBDHA:2022:9587

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/3406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van Ziektewet-uitkering zonder dringende reden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. Ö. Arslan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door S.S. Wiltjer-Rienstra. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd medegedeeld dat een bedrag van € 1.421,20 aan te veel betaalde Ziektewet (ZW)-uitkering zou worden teruggevorderd. Verweerder had in eerdere besluiten vastgesteld dat eiser over een bepaalde periode te veel ZW-uitkering had ontvangen, omdat zijn dagloon onterecht was vastgesteld op een te hoog bedrag. Eiser stelde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien zijn lage inkomen en de financiële gevolgen van de terugvordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om artikel 33, lid 1 van de ZW buiten toepassing te laten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Ö. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.S. Wiltjer-Rienstra).

Procesverloop

In het besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat een (bruto) bedrag van € 1.421,20 aan te veel betaalde uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) wordt teruggevorderd.
In het besluit van 26 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1
Op 1 juni 2020 is aan eiser per die datum een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Verweerder heeft op 14 augustus 2020 een ziekmelding van eiser per 12 juli 2019 ontvangen. Eisers WW-uitkering is per 1 november 2020 beëindigd. Bij brief van 24 november 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat er meer tijd nodig is om over zijn ZW-uitkering te beslissen, maar dat hij per 1 november 2020 vast een voorschot ZW-uitkering ontvangt van € 35,53 bruto per dag. Op 22 december 2020 heeft verweerder een ziekmelding van eiser ontvangen per 23 augustus 2020. Verweerder heeft uiteindelijk beoordeeld dat eiser per deze laatste datum arbeidsongeschikt (ziek) kan worden geacht. Bij besluit van 28 december 2020 heeft verweerder bepaald dat eiser, gezien zijn ziekmelding per 24 augustus 2020 en wegens het beëindigen van zijn WW-uitkering, per 2 november 2020 recht heeft op een ZW-uitkering. De hoogte van eisers dagloon is vastgesteld op € 22,99. Bij besluit van 28 december 2020 is aan eiser per 2 november 2020 een toeslag op grond van de Toeslagenwet van € 6,90 per dag toegekend.
1.2
In het primaire besluit is vermeld dat verweerder de ZW-uitkering van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 twee keer aan eiser heeft overgemaakt. De eerste keer op voorschotbasis naar een dagloon van € 50,75 (waarvan 70% werd uitgekeerd) en de tweede keer definitief naar een dagloon van € 22,99. Hierdoor heeft verweerder de ZW-uitkering over deze periode (gedeeltelijk) ten onrechte aan eiser betaald.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de terugvordering gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij aan hand van berekeningen en uitkeringsdata nader toegelicht dat eiser over de periode van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 een bedrag van € 1.421,20 bruto aan ZW-uitkering heeft ontvangen, omdat zijn voorschot ZW-dagloon was vastgesteld op € 50,75. Omdat nadien is vastgesteld dat eiser ziek is geworden terwijl hij een WW-uitkering ontving, heeft verweerder bij de definitieve toekenning van de ZW-uitkering per 2 november 2020 het WW-dagloon overgenomen voor de ZW. Het dagloon is daarom vastgesteld op € 22,99. Over de periode van 2 november 2020 tot en met 31 december 2020 had eiser daardoor recht op een bedrag van € 699,92 bruto aan ZW-uitkering. Verweerder heeft het bedrag van € 699,92 op 7 januari 2021 aan eiser uitbetaald. Omdat er geen verrekening heeft plaatsgevonden, betekent dit dat eiser het bedrag van € 1.421,20 aan voorschot teveel heeft ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
3. Eiser heeft zijn beroepsgrond dat verweerder ten onrechte stelt dat hij over de periode van 2 november 2020 tot en met 27 december 2020 € 1.421,20 teveel zou hebben ontvangen, ter zitting ingetrokken. Eiser voert wel aan dat er een dringende reden is om af te zien van de terugvordering. Eiser ontvangt een minimale uitkering van € 22,99 per dag. Hij heeft ter zitting toegelicht dat hij daarmee net zijn zorgverzekeringspremie en wat te eten en te drinken kan betalen. Hij heeft geen recht op aanvullende bijstand, omdat hij met andere mensen woont. Door een beweerdelijke fout van verweerder dient eiser nu een voor hem substantieel bedrag terug te betalen. Het is gezien zijn lage inkomen onredelijk om het gehele bedrag terug te vorderen. Op de zitting heeft eiser in dit kader verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972.
4. Ingevolge artikel 33, zesde lid, van de ZW kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële gevolgen die de terugvordering voor een betrokkene heeft. [1] Het moet bij dringende redenen gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [2]
6. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen als gevolg van deze terugvordering. Dat de berekening van eisers dagloon door verweerder is gecorrigeerd, ziet op het ontstaan van de terugvordering en vormt geen gevolg daarvan. Het levert daarom geen dringende reden op om van terugvordering af te zien. Dat eiser een laag inkomen heeft maakt ook niet dat sprake is van onaanvaardbare financiële consequenties als gevolg van deze terugvordering. Bij het berekenen van de aflossingscapaciteit in het kader van de invordering wordt namelijk rekening gehouden met de financiële situatie van eiser.
7. De rechtbank overweegt verder dat de uitspraak waar eiser op de zitting naar heeft verwezen, ziet op een hele andere situatie. In die uitspraak gaat het over de hoogte van een WIA-uitkering, waarbij de rechtbank Gelderland ingaat op de vraag of de toepassing van artikel 16 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, wegens kennelijke onredelijkheid of onevenredigheid in het geval van betrokkene buiten toepassing gelaten moet worden. In deze procedure gaat het om een terugvorderingsbesluit op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW. Voor zover eiser zich met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland op het standpunt stelt dat artikel 33, eerste lid, van de ZW wegens onevenredige nadelige gevolgen buiten toepassing moet blijven, kan hij daarin vanwege de onvergelijkbaarheid van de zaken, niet worden gevolgd. De rechtbank ziet voor het buiten toepassing laten van artikel 33, eerste lid van de ZW, ook overigens geen plaats. De rechtbank merkt ten slotte nog op dat zij uit de verklaringen van eiser op de zitting begrijpt dat eisers dagloon lager is uitgevallen vanwege onduidelijkheden over zijn eerste ziektedag waarbij volgens eiser meespeelt dat zijn werkgevers hem na een scooterongeval niet hebben willen ziekmelden. De rechtbank kan deze omstandigheden echter niet in deze procedure betrekken, omdat het bestreden besluit niet ziet op de vaststelling van eisers eerste ziektedag.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:233.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2774.