ECLI:NL:RBDHA:2022:9129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
NL21.18513
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezinshereniging van meerderjarige dochter met ouders en de hoorplicht in nareiszaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiseres, een Turkse nationaliteit, voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. Eiseres, die in 1996 is geboren, heeft een aanvraag ingediend om zich te herenigen met haar ouders en zusje, nadat haar moeder en zusje al een mvv hadden gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, met het argument dat zij meerderjarig is en geen feitelijke gezinsband met haar referent heeft, omdat zij sinds 2014 zelfstandig woont en geen gebruik maakt van het jongvolwassenenbeleid. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat verweerder niet alle relevante omstandigheden heeft meegewogen en dat er wel degelijk een hechte persoonlijke band bestaat tussen haar en haar familie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18513

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Scholtens).

Procesverloop

In het besluit van 9 februari 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” afgewezen.
In het besluit van 29 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] waren aanwezig. Als tolk is verschenen [naam 4] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996. [naam 1] , de vader van eiseres en referent in deze procedure, verblijft sinds 2016 in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft ten behoeve van eiseres, haar zusje [naam 3] en haar moeder [naam 2] op 5 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een mvv nareis om zich met hen te kunnen herenigen. Verweerder heeft de aanvraag van de moeder van eiseres ingewilligd. In bezwaar is ook de aanvraag van haar zusje ingewilligd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat eiseres meerderjarig is en tussen haar en referent geen sprake is van een feitelijke gezinsband. Ten eerste valt eiseres niet onder het jongvolwassenenbeleid, [1] omdat eiseres zich heeft losgemaakt van het ouderlijk gezin door zelfstandig te gaan wonen. Eiseres is namelijk in 2014 naar een andere stad verhuisd om te studeren. Daar heeft zij eerst in een meisjesinternaat van de universiteit verbleven en vervolgens, sinds 2017, in een zelfstandige huurwoning. Verweerder verwijst in dit verband naar een Afdelingsuitspraak van 29 september 2017. [2] Ten tweede bestaat tussen eiseres en referent geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, aldus verweerder.
3. Eiseres is het niet eens met het besluit. Zij voert in de kern aan dat verweerder het standpunt, dat eiseres niet feitelijk tot het gezin behoort, ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft hierbij namelijk niet alle relevante omstandigheden betrokken en in onderlinge samenhang gewogen. Eiseres heeft er niet vrijwillig voor gekozen om haar ouderlijk huis te verlaten, maar werd door een overheidsinstantie op een universiteit in een andere stad geplaatst. Zij verbleef geregeld in het weekend bij haar ouders en bracht de vakanties steeds door bij het gezin. Daarnaast is er sprake van een hechte persoonlijke band tussen eiseres en haar zusje en betalen de ouders van eiseres haar huur.
Verder voert eiseres, met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, [3] aan dat verweerder in het kader van de toets aan artikel van 8 van het EVRM [4] een belangenafweging had moeten maken en daarin onder meer de hechtheid van de band tussen eiseres en referent, haar moeder en haar zusje had moeten betrekken, en de omstandigheid dat eiseres als enige lid van het gezin in Turkije is achtergebleven.
Tot slot voert eiseres aan dat verweerder eiseres of referent had moeten horen in bezwaar.
Had verweerder een belangenafweging moeten maken?
4. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het beroep op de Afdelingsuitspraak van 13 juli 2022 niet slaagt, omdat verweerder in nareiszaken geen belangenafweging maakt, maar enkel onderzoekt of er sprake is van een feitelijke gezinsband.
5. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. In de uitspraak van 13 juli 2022 overweegt de Afdeling immers dat verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat maar hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Onderdeel van de belangenafweging is, of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder moet in de belangenafweging deugdelijk motiveren waarom de gestelde hechte persoonlijke band en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De Afdeling overweegt voorts dat dit aansluit bij artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, [5] dat de lidstaten verplicht om in het geval van afwijzing van een verzoek rekening te houden met, onder andere, de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkene. De rechtbank overweegt dat artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn ook van toepassing is op verzoeken om gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen. Hieruit volgt dat verweerder ook altijd een belangenafweging moet maken wanneer hij een aanvraag afwijst die is gedaan in het kader van nareis. De beroepsgrond slaagt.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
6. De rechtbank is, met verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022, [6] van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan de maatstaf om af te zien van het horen in bezwaar. In de onderhavige zaak zijn artikel 8 EVRM-aspecten aan de orde en had verweerder een individuele belangenafweging moeten maken. Een hoorzitting is bij uitstek de gelegenheid voor betrokkenen om een toelichting te geven op de in dat kader mee te wegen belangen. Weliswaar heeft verweerder in de voorbereiding van het primaire besluit een hoorzitting gehouden, maar in bezwaar was sprake van een veranderde situatie. Door de inwilliging van de aanvragen van zowel haar moeder als haar zusje werd eiseres immers het enige achterblijvende gezinslid. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord, zodat ook deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Dat wat eiseres verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). [7]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2632.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.