ECLI:NL:RBDHA:2022:8864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
NL22.8200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag met verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 9 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft zijn asielaanvraag op 22 oktober 2020 ingediend, en de beslistermijn van zes maanden is inmiddels verstreken. De rechtbank stelt vast dat de uiterste beslistermijn van 21 maanden, zoals bedoeld in de Procedurerichtlijn, ook is overschreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen zestien weken een nieuw besluit moet nemen en verbindt hieraan een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt op 5 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopEiser heeft op 9 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.

Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het geval van eiser bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 22 oktober 2020. Verweerder moest dus uiterlijk op 22 april 2021 op de aanvraag beslissen. Bij besluit van 6 november 2020 is de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dat besluit is echter bij besluit van 20 augustus 2021 ingetrokken, zonder dat daarbij een nieuw besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 20 april 2022 dan ook rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn ruimschoots meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 9 mei 2022 het beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 8 juli 2020 [1] heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt [2] . De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
6. De rechtbank stelt vast dat de uiterste beslistermijn van 21 maanden, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [3] , inmiddels is verstreken. Dit is reden om van verweerder te verlangen dat hij op een zo kort mogelijke termijn (opnieuw) beslist op de aanvraag van eiser. Nu geen verweerschrift is ingediend, is niet duidelijk wanneer een nieuw besluit volgens verweerder op zijn vroegst mogelijk is. Van belang is verder dat eiser een beroep doet op het rapport “Verslag feitenonderzoek naar statushouders in Griekenland” van juni 2022 van de Minister van Buitenlandse Zaken. Gelet hierop moet er naar het naar het oordeel van de rechtbank rekening mee worden gehouden dat eiser opnieuw zal moeten worden gehoord. Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 zal de rechtbank daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit bekendmaakt (het 8+8-wekenmodel).
7. Eiser verzoekt de rechtbank een dwangsom te verbinden aan de naleving van de uitspraak op het onderhavige beroep. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 [4] , waarbij artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND deels onverbindend is geacht.
8. Deze rechtbank en zittingsplaats ziet in de uitspraak van de Afdeling van
6 juli 2022 [5] aanleiding om eiser te volgen wat betreft het verbinden van een dwangsom aan deze uitspraak. Uit de rechtsoverwegingen 7.2, 7.7, 7.8, 7.12, 7.13 en 7.14 van de Afdeling leidt de rechtbank af dat het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in zaken als de onderhavige te zeer afbreuk doet aan de effectiviteit van het rechtsmiddel van beroep. In navolging van genoemde Afdelingsuitspraak moet worden aangenomen dat ook dit in strijd komt met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet moet dan ook onverbindend worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor
elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100,- per dag
met een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- (honderd euro) verbeurt voor
elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn
3.Richtlijn 2013/32/EU