Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Somalische nationaliteit. Eiser is met ingang van 9 juli 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier.
2. Bij primair besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht tot 13 november 2019 ingetrokken. Volgens verweerder voldoet eiser namelijk niet meer aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning.Uit de BRPis gebleken dat eiser sinds 13 november 2019 niet langer op hetzelfde adres staat ingeschreven als zijn verblijfgever. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met eisers recht op familie- en privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met het recht op privéleven, dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ten onrechte de belangenafweging in het kader van dat artikel in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Eiser verblijft namelijk al zes jaar in Nederland, hij heeft werk en hij is onderdeel van de Nederlandse maatschappij. Niet duidelijk is welk belang verweerder beschermt met de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Eiser heeft zich verder ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de hoorplicht en hij beroept zich op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat eiser niet langer voldoet aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning aan hem is verleend. Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd en dat het intrekken van zijn verblijfsvergunning een inmenging is in het recht op dit privéleven. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of de belangenafweging die daarom moet plaatsvinden in het voordeel van eiser had moeten uitvallen. Daarnaast is in geschil of verweerder eiser had moeten horen in bezwaar.
5. De rechtbank zal eerst ingaan op de door eiser ter zitting ingediende beroepsgrond dat het bestreden besluit in strijd is met voornoemde Afdelingsuitspraak van 6 juli 2022. De rechtbank zal daarbij rekening houden met het procesverloop zoals onderstaand uiteengezet is.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat van het horen kan worden afgezien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. In het verweerschrift dat verweerder heeft ingediend meldt verweerder dat hij niet ter zitting zal verschijnen. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit juist is en de rechterlijke toets kan doorstaan. Hierbij is verweerder niet gemotiveerd ingegaan op de gronden die door eiser zijn ingediend. Doordat verweerder voorts niet op zitting aanwezig was heeft verweerder niet gereageerd op het door eiser ingenomen standpunt ter zitting dat het bestreden besluit in strijd is met de Afdelingsuitspraak. Het standpunt van verweerder hierover is de rechtbank dus niet bekend.
7. Hoewel in het bestuursprocesrecht geen algemene verschijningsplicht geldt kan de rechter tot het oordeel komen dat onder bepaalde omstandigheden sprake is van een dusdanige inbreuk op de goede procesorde en de rechtsbescherming van de burger dat het niet verschijnen ter zitting gevolgen heeft voor de bestreden beslissing.
8. De rechtbank is verder bekend met een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 juni 2022, in een zaak waarin verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en niet is verschenen op de zitting. De rechtbank heeft daarin – onder meer – overwogen dat de proceshouding van verweerder in strijd is met de goede procesorde en onaanvaardbaar is (rechtsoverweging 7) en dat het door verweerder niet verschijnen ter zitting en het niet betwisten van argumenten van de wederpartij in beginsel voor zijn rekening komt (rechtsoverweging 29). De rechtbank betrekt de in die uitspraak naar voren komende benadering in dit geval ook bij de beoordeling of het bestreden besluit in strijd is genomen met de hoorplicht. Immers, hoewel verweerder in deze zaak wel een verweerschrift heeft ingediend, heeft hij met dit verweerschrift niet gemotiveerd gereageerd op de gronden in het beroep. Daarnaast is verweerder niet verschenen ter zitting.
9. Uit artikel 7:2 van de Awbvolgt dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord. Dit vormt daarom het uitgangspunt. Van het horen van een vreemdeling kan worden afgezien op grond van een van de redenen die uitputtend zijn genoemd in artikel 7:3 van de Awb. In zaken waarbij een individuele belangenafweging moet worden gemaakt, zoals in deze zaak waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt, geldt te meer het uitgangspunt om een vreemdeling in bezwaar te horen. Uit voornoemde Afdelingsuitspraakvolgt dat ook in situaties waarin het feitencomplex compleet is en het volgens verweerder voldoende duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, niet zonder meer kan worden afgezien van het horen in bezwaar. De vreemdeling kan immers tijdens een hoorzitting zijn visie op de zaak geven of zijn toelichting op de mee te wegen belangen. Van verweerder mag dan worden verlangd dat hij terughoudend omgaat met de uitzonderingen op de hoorplicht en bij zijn beslissing om al dan niet af te zien van het horen alle relevante omstandigheden meeweegt.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het
standpunt gesteld dat van het horen van eiser in de bezwaarfase kon worden afgezien. Door van het horen af te zien, heeft verweerder niet voldoende acht geslagen op de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het voorliggende geval. Het gaat immers om een zaak waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt en waarin eiser in zijn gronden van bezwaar en in de aanvullende gronden van beroep expliciet heeft verzocht om te worden gehoord. Daarbij heeft eiser gewezen op het belang om een goed beeld te krijgen van alle feiten en omstandigheden in een procedure waar een belangenafweging de doorslag geeft. Dat is, gelet op de aard van deze zaak, voldoende belang. Daar komt bij dat eiser in bezwaar nieuwe documenten heeft overgelegd, waaronder een huurovereenkomst van eisers bedrijf ‘
[naam3]’, ondertekend door eiser op 28 augustus 2021 en een uittreksel van de Kvkvan ‘
[naam4]’van 28 september 2021. Verweerder heeft daarover in het bestreden besluit opgemerkt dat niet duidelijk is hoe deze ondernemingen functioneren. Verweerder hecht er kennelijk belang aan om hier inzicht in te verkrijgen. Dit wijst erop dat bij verweerder naar aanleiding van de overgelegde stukken vragen zijn gerezen en dat de te maken belangenafweging in de bezwaarfase nog niet volledig was uitgekristalliseerd. Gelet op het voorgaande is daarom niet gebleken van een situatie waarin geen discussie meer aan de orde was over de vraag of het bezwaar kennelijk ongegrond was en heeft verweerder ten onrechte een hoorzitting achterwege gelaten. De beroepsgrond slaagt.
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet de rechtbank toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank beoordelen of de uitkomst van de belangenafweging getuigt van een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende in het bestreden besluit uiteengezet welke belangen van de Nederlandse staat aan de orde zijn. Uit Werkinstructie 2020/16volgt dat de belangen van de staat de volgende kunnen zijn:
- het stellen en handhaven van regels ten aanzien van de toelating en het verblijf van vreemdelingen;
- de openbare orde en nationale veiligheid;
- het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;
- de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;
- de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; en
- het economisch welzijn van het land.
In het primaire besluit heeft verweerder deze belangen opgesomd, maar verweerder heeft in het primaire besluit noch in het bestreden besluit weergegeven welke van deze belangen van verweerder prevaleren boven het belang van eiser om in Nederland zijn recht op privéleven in Nederland uit te oefenen. De belangen van de Nederlandse staat zijn daarmee in de belangenafweging niet voldoende kenbaar afgewogen ten opzichte van het belang van eiser. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de beoordeling of verweerder een ‘fair balance’ heeft getroffen tussen de belangen van partijen.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen over het procesverloop, de gemaakte belangenafweging en dat verweerder ten onrechte eiser niet heeft gehoord in bezwaar, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:2 en artikel 3:2 van de Awb. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van de gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet eiser alsnog horen en opnieuw op het bezwaar beslissen en daarbij rekening houden met de uitspraak De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
15. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door de gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 759), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt