ECLI:NL:RBDHA:2022:8460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.18282 en NL21.18283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, twee asielzoekers, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen. De besluiten zijn op 5 november 2021 genomen, maar zijn later door de staatssecretaris ingetrokken. De eisers hebben hun beroep gehandhaafd en zich ook gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvraag. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat verweerder hiermee instemde en eisers niet binnen de gestelde termijn hebben gereageerd.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen, voor zover gericht tegen de ingetrokken besluiten, niet-ontvankelijk zijn wegens gebrek aan procesbelang. Voor de beroepen die zich richten tegen het niet tijdig nemen van een besluit, stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven. De beslistermijn voor de asielaanvragen was zes maanden, en de staatssecretaris heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deze termijn te verlengen. De rechtbank concludeert dat de beroepen gegrond zijn en bepaalt dat de staatssecretaris binnen twaalf weken na de intrekking van de besluiten nieuwe besluiten moet nemen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500,-. Ook is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 859,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.18282 en NL21.18283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser, V-nummer: [nummer 1] , en

[naam 2], eiseres, V-nummer: [nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: T. Kleve).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 5 november 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft de bestreden besluiten ingetrokken.
Eisers hebben meegedeeld de beroepen te handhaven en mede te richten tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvraag.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. Verweerder heeft daarmee ingestemd. Eisers hebben daarop niet binnen de gegeven termijn gereageerd. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Op 14 juli 2022 is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor zover de beroepen nog zijn gericht tegen de bestreden besluiten, oordeelt de rechtbank allereerst als volgt. Eisers kunnen in zoverre met de beroepen niet in een gunstiger positie geraken, omdat de bestreden besluiten zijn ingetrokken. De beroepen zijn dan ook in zoverre niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
2. Voor zover de beroepen zich richten tegen het niet tijdig nemen van een (nieuw) besluit, oordeelt de rechtbank als volgt.
3. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
4. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Volgens vaste jurisprudentie kan echter niet van de indiener worden gevergd om een bestuursorgaan in gebreke te stellen wanneer een besluit wordt ingetrokken zonder te voorzien in een nieuw besluit terwijl de beslistermijn is verstreken. Hierbij wijst de rechtbank bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3934.
6. In het geval van eisers bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eisers hebben hun asielaanvraag ingediend op 27 februari 2019. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 27 augustus 2019 een beslissing had moeten nemen. Op 3 juni 2022 heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken zonder te voorzien in nieuwe besluiten. De beroepen zijn, voor zover deze zien op het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond.
7. Eisers verzoeken de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen zes weken alsnog een besluit moet nemen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verzocht om een beslistermijn van twaalf weken omdat hij eisers aanvullend wenst te horen. Op de beroepen van eisers is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet is onder meer artikel 8:55d van de Awb, waarin staat hoe de bestuursrechter de termijn voor het alsnog te nemen besluit bepaalt, buiten toepassing verklaard. Wel kan op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb een termijn worden gesteld.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, volgt dat de beslistermijn die de rechtbank oplegt in redelijkheid noch onnodig lang, noch onrealistisch kort mag zijn. Bij brief van 3 juni 2022 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat hij voornemens is om binnen twaalf weken nieuwe besluiten te nemen. Het komt de rechtbank niet onaannemelijk voor dat verweerder een dergelijke periode nodig heeft om eisers opnieuw te horen en om vervolgens nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat verweerder uiterlijk twaalf weken na 3 juni 2022, dat wil zeggen: uiterlijk op 26 augustus 2022, nieuwe besluiten bekendmaakt op de asielaanvragen van eisers.
9. Eisers verzoeken de rechtbank verder een nadere dwangsom aan deze uitspraak te verbinden. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat dit niet mogelijk is, omdat in artikel 1 van de Tijdelijke wet afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb buiten toepassing zijn verklaard. Eisers hebben echter gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3777, waarin artikel 1 van de Tijdelijke wet deels onverbindend is verklaard.
10. Deze rechtbank en zittingsplaats ziet in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1810, aanleiding om eisers op dit punt te volgen. Uit de rechtsoverwegingen 7.2, 7.7, 7.8, 7.12, 7.13 en 7.14 van de Afdeling leidt de rechtbank af dat ook het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in zaken als de onderhavige te zeer afbreuk doet aan de effectiviteit van het rechtsmiddel van beroep. In navolging van genoemde Afdelingsuitspraak moet worden aangenomen dat ook dit in strijd komt met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet moet dan ook onverbindend worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
11. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-.
12. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten en oordeelt daartoe als volgt.
13. Voor zover deze kosten zien op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 759,- bestaande uit twee punten voor het indienen van de beroepschriften met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). Er is geen sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb omdat eiseres zich, anders dan eiser, ook beroept op afvalligheid, zodat het toetsingskader in beide zaken niet geheel gelijk is. De wegingsfactor ‘licht’ is van toepassing omdat de beroepen alleen nog maar gaan over het niet tijdig nemen van een besluit. Voor de aanvulling van de beroepsgronden naar aanleiding van het intrekken van de bestreden besluiten, kan op grond van het Bpb geen procespunt worden toegekend.
14. Eisers hebben daarnaast verzocht om vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt vanwege het inschakelen van een deskundige. In dit geval gaat het om juridisch dossieronderzoek door de stichting ‘Gave’, dat heeft geleid tot een tweetal rapportages over de gestelde bekeringen van eisers (een rapportage over eiseres van 19 april 2022 en een rapportage over eiser van 30 mei 2022). Op grond van artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder b, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Daarbij is van belang dat het gaat om kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt, nu eisers deze rapportages redelijkerwijs hebben kunnen laten opstellen om hun beroepen te staven. De rechtbank stelt vast dat in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor het inschakelen van een deskundige zoals hier aan de orde geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van dit besluit geldt dan dat ten hoogste een tarief van € 126,47 per uur voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de door eisers overgelegde rapportages en facturen kan niet worden opgemaakt hoeveel uur de deskundigen aan het opstellen van de rapportages hebben besteed. Nu eisers een bedrag van € 100,- (twee maal € 50,-) vergoed willen zien, komt dit de rechtbank echter niet als onredelijk voor. Verweerder zal dan ook eveneens in deze kosten worden veroordeeld, zodat het totaalbedrag neerkomt op € 859,-.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen, voor zover deze betrekking hebben op de bestreden besluiten, niet-ontvankelijk;
 verklaart de beroepen, voor zover deze betrekking hebben op het niet tijdig nemen van een besluit, gegrond;
 vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
 draagt verweerder op om uiterlijk op 26 augustus 2022 nieuwe besluiten bekend te maken op de asielaanvragen van eisers;
 bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,- (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ter hoogte van € 859,- (achthonderdnegenenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.