ECLI:NL:RBDHA:2022:7881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.12663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder verklaart aanvraag verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk op basis van internationale bescherming in Cyprus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft eerder asiel gekregen in Cyprus en heeft in Nederland asiel aangevraagd op 27 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al internationale bescherming heeft in Cyprus en daar naartoe kan terugkeren. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak op 21 juli 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser voert aan dat hij geen band heeft met Cyprus en dat hij daar in een onmenselijke situatie terecht zal komen. De rechtbank overweegt dat eiser in Cyprus internationale bescherming heeft gekregen en dat hij een zodanige band met Cyprus heeft dat het redelijk is om van hem te verwachten dat hij daar naartoe gaat. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder mag uitgaan van de naleving van internationale verplichtingen door Cyprus.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zal terechtkomen. Eiser heeft eerder in Cyprus gewoond, gewerkt en gebruik gemaakt van medische zorg. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12663

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

ProcesverloopBij besluit van 4 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijdniet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.12664, op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 27 juni 2022 heeft eiser in Nederland asiel gevraagd. Hij heeft al eerder, in 2019, asiel gevraagd en gekregen in Cyprus. Eiser is in 2007 uit Syrië vertrokken en is daar in 2012 voor het laatst geweest. De partner van eiser en hun twee kinderen (uit 2016 en 2018) zijn nog in Syrië.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al internationale bescherming heeft in Cyprus en daar naartoe kan terugkeren. [2]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser voert aan dat hij geen band heeft met Cyprus en dat daarom niet van hem verlangd kan worden dat hij naar Cyprus teruggaat. Verder voert eiser aan dat in Dublinzaken niet meer uitgegaan wordt van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus [3] en dat de situatie voor statushouders niet veel beter is. Statushouders worden in tegenstelling tot asielzoekers in Cyprus juist volledig aan hun lot overgelaten. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser vanwege het ontbreken van de meest basale voorzieningen als statushouder op Cyprus niet terecht zal komen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste behoeften en zijn levensomstandigheden mensonwaardig zullen zijn. Eiser wijst er tot slot op dat hij in Cyprus als subsidiair beschermde geen aanspraak kan maken op gezinshereniging en dat niet verwacht kan worden dat hij klaagt bij de Cypriotische autoriteiten over het feit dat zij zich niet aan de wet houden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De band van eiser met Cyprus
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser in Cyprus internationale bescherming heeft gekregen en daar nog altijd een beschermingsstatus heeft. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter betekent alleen al de omstandigheid dat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is of een subsidiaire beschermingsstatus heeft dat de vreemdeling een zodanige band heeft met dat land dat het voor hem redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. [4] De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn beroepsgrond dat hij geen of een onvoldoende band heeft met Cyprus dat van hem niet verwacht kan worden dat hij naar dat land gaat.
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
5. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Cyprus zijn internationale verplichtingen ten opzichte van statushouders, waaronder die uit het Handvest, naleeft. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn fundamentele rechten in Cyprus. De omstandigheid dat in een aantal uitspraken is geoordeeld dat niet zonder meer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus in Dublinzaken, maakt nog niet dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen ten opzichte van eiser niet zal nakomen. Deze uitspraken gaan immers over vreemdelingen aan wie (nog) geen internationale bescherming is verleend. Eiser bevindt zich als statushouder in een andere positie dan een asielzoeker. In deze uitspraken ging het voornamelijk over het gebrek aan opvang en de slechte opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Dit is bij eiser niet aan de orde, aangezien zijn asielprocedure al is afgerond.
5.1.
De rechtbank overweegt verder dat een schending van artikel 4 van het Handvest niet snel wordt aangenomen. Volgens Europese jurisprudentie is daar pas sprake van, wanneer de onverschilligheid van de autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe leidt dat iemand die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terecht komt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire basisbehoeften, zoals eten, het nemen van een bad en het beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zou hebben voor zijn fysieke of mentale gezondheid, of hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. [5] Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cyprus in een dergelijke situatie terecht zal komen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij in Cyprus gewerkt heeft als kok, woonruimte heeft gehad en dat hij gebruik gemaakt van medische zorg. De omstandigheid dat eiser geen vast arbeidscontract heeft gekregen en hij, gelet op de hoge huurprijzen, noodgedwongen met zes á zeven anderen heeft samengewoond en dat specialistische medische behandeling net als tandartskosten niet of niet volledig werden vergoed, maakt niet dat hij daar in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie heeft geleefd. Verweerder heeft bovendien in redelijkheid van eiser mogen verwachten dat hij zich in het geval van problemen met zijn huisvesting of het verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt dan wel de gezondheidszorg tot de Cypriotische autoriteiten had gewend. Eiser heeft niet gesteld of met stukken onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk is en dat de Cypriotische autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen.
5.2.
Ten aanzien van de moeilijkheden die eiser in Cyprus heeft om zich met zijn gezin te kunnen herenigen, overweegt de rechtbank dat uit het AIDA-rapport waarnaar eiser in zijn zienswijze heeft verwezen, kan worden afgeleid dat de wettelijke basis voor gezinshereniging voor subsidiair beschermden in Cyprus ontbreekt. [6] Gezinshereniging is in Cyprus voorbehouden aan vluchtelingen. De rechtbank wijst erop dat dit in overeenstemming is met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [7] In het AIDA-rapport wordt gesteld dat deze gang van zaken onverenigbaar zou zijn met de strekking van de Gezinsherenigingsrichtlijn en met artikel 8 van het EVRM [8] , maar op grond van wat eiser heeft aangevoerd kan niet de conclusie worden getrokken dat de wetgeving in Cyprus inderdaad in strijd is met de internationale verplichtingen van dat land. Daarbij is van belang dat eiser zelf geen aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM heeft ingediend en dat niet vaststaat dat zijn aanvraag inderdaad zou zijn afgewezen. Verder is niet gebleken dat de noodzaak van eiser om zich te herenigen met zijn gezin acuut is. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat het gezin van eiser op dit moment in Daraa, Syrië, verblijft. Uit het dossier blijkt dat eiser al langdurig van hen gescheiden leeft. Hoewel de rechtbank erkent dat deze situatie voor eiser erg moeilijk kan zijn, overweegt de rechtbank dat het hier niet gaat om een van eisers meest elementaire basisbehoeften.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
3.Eiser verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 mei 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4323) en van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 maart 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1619).
4.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1793).
5.De arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak C-163/17, Jawo tegen Duitsland, en van 19 maart 2019 in de gevoegde zaken C-297/17 & C-318/17 & C-319/17 & C-438/17, Ibrahim e.a. tegen Duitsland, (ECLI:EU:C:2019:219).
6.Asylum Information Database, Country Report: Cyprus, 2021 Update.
7.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
8.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.