ECLI:NL:RBDHA:2022:7764

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
NL21.12754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyás
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Oegandees homoseksueel en de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen door de IND

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oegandees eiser die homoseksueel is. De eiser had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig had geacht. De rechtbank wees erop dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn jonge leeftijd ten tijde van zijn seksuele bewustwording, zijn achtergrond als weeskind en de traumatische ervaringen die hij had meegemaakt. De rechtbank benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de eiser hoogopgeleid is, niet voldoende is om te concluderen dat hij in staat zou zijn om diepgaandere verklaringen over zijn gevoelens te geven. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 2.277,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 5 augustus 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 op zitting behandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek op 16 september 2021 heropend. Op dezelfde dag heeft verweerder op de aanvraag van eiser beslist.
In dit besluit van 16 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Ook heeft verweerder niet ambtshalve een reguliere vergunning voor bepaalde tijd of uitstel van vertrek op medische gronden verleend.
Het beroep heeft ook betrekking op het besluit van 16 september 2021. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag
1. Bij het besluit van 16 september 2021 heeft verweerder alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissing op zijn aanvraag. Eiser kan met zijn beroep namelijk niet meer bereiken dan al bereikt is: verweerder heeft een besluit op de aanvraag genomen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep tegen het besluit van 16 september 2021
2. Eiser heeft de Oegandese nationaliteit en is geboren op [datum] 1980. Eiser stelt homoseksueel te zijn en hierdoor problemen te hebben ondervonden. Eiser stelt ook te zijn gechanteerd door de veiligheidsdiensten om mensen te beschuldigen van lidmaatschap van Al Shabaab waarbij eiser en zijn vrouw een keer zijn opgepakt en gemarteld nadat eiser niet naar een afspraak was gekomen. Ook is eisers naam in de media gekomen waarbij zijn homoseksualiteit werd geopenbaard en waardoor zijn bezittingen zijn vernietigd. Nadat eiser is gevlucht, is zijn vrouw met een mes gestoken.
3. De asielaanvraag van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eisers seksuele gerichtheid;
- de aan eiser toegedichte seksuele gerichtheid;
- de problemen als gevolg van eisers (toegedichte) seksuele gerichtheid;
- de problemen vanwege de Somalische afkomst van de echtgenote van eiser;
- de problemen met de veiligheidsdienst.
Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. De overige relevante elementen zijn door verweerder ongeloofwaardig geacht.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De rechtbank bespreekt daarbij per relevant element de beroepsgronden die eiser daar tegen heeft aangevoerd.
Relevant element 2: eisers seksuele gerichtheid
5. Eiser betoogt dat verweerder bij de beoordeling van eisers verklaringen onvoldoende rekening heeft gehouden met alle individuele persoonlijke omstandigheden, waartoe verweerder op grond van Werkinstructie 2019/17 [2] verplicht is. Eiser heeft een adoptieachtergrond en is op zijn elfde uit zijn adoptiegezin gevlucht, op straat beland en vervolgens in een kinderbordeel terechtgekomen met als tegenprestatie het volgen van onderwijs. Eiser heeft daar jarenlang verbleven tot er een politie-inval plaatsvond, heeft vrienden levend verbrand zien worden en heeft een ouder zijn eigen homoseksuele kind zien doden. Verweerder heeft hiermee en met de jonge leeftijd van eiser ten tijde van het ontdekken van zijn homoseksuele geaardheid onvoldoende rekening gehouden bij de beoordeling van het gehele relaas van eiser. Eiser betoogt dat verweerder een deskundige had moeten inschakelen om te beoordelen wat kan worden beschouwd als onaannemelijk en risicovol gedrag van een kind met een bepaalde leeftijd. Verweerder heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat deze traumatische omstandigheden tijdens de gehoren weer naar boven kwamen. Eiser heeft daarvoor hulp gezocht bij het Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA). Verweerder heeft volgens eiser ook onterecht overwogen dat eiser in staat moet worden geacht om als hoogopgeleide man zijn verklaringen over zijn gevoelens persoonlijker en authentiek te maken. Verweerder heeft geen enkele rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser is opgegroeid in Oeganda, waar een groot taboe rust op lhbtiq waardoor eiser niet heeft geleerd woorden te geven aan zijn gevoelens en deze tot uitdrukking te brengen. Eiser verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 16 april 2021 [3] , en zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 29 juli 2021 [4] .
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van de seksuele gerichtheid van eiser in overeenstemming met Werkinstructie 2019/17 heeft plaatsgevonden. Volgens verweerder is daarbij voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser, waar het opleidingsniveau ook deel van uitmaakt. In tegenstelling tot eiser, stelt verweerder zich op het standpunt dat het opleidingsniveau van een vreemdeling wel degelijk van belang kan zijn voor de vraag in hoeverre van deze kan worden verwacht om aan de hand van verklaringen inzicht te bieden in zijn of haar seksuele geaardheid.
5.2.
Uit Werkinstructie 2019/17 volgt dat bij de beoordeling en weging van de verklaringen rekening wordt gehouden met het referentiekader van de vreemdeling, waaronder diens opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur en afkomst. Bij beoordeling van de geloofwaardigheid van de lhbti-gerichtheid zal gewicht worden toegekend aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft verklaard daarmee te zijn omgegaan. Daarbij wordt betrokken of de verklaringen consistent zijn en overeenkomen met hetgeen bekend is over de algemene situatie (ten aanzien van lhbti’ers) in het land van herkomst. Daarbij moet rekening gehouden worden met zowel de leeftijd ten tijde van de gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst als ook met de leeftijd ten tijde van het horen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft meermaals geoordeeld dat de omstandigheid dat een vreemdeling inmiddels volwassen is, niet zonder meer betekent dat van hem kan worden verwacht dat hij beter in staat is om te reflecteren over gebeurtenissen in zijn jeugd rondom zijn seksuele geaardheid. [5]
5.3.
Niet is gebleken dat verweerder op enige wijze rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat eiser ten tijde van zijn bewustwording van zijn seksuele gerichtheid ongeveer elf jaar oud was en dat deze gebeurtenissen zich ten tijde van het nader gehoor meer dan 25 jaar geleden hadden voorgedaan. Ook is niet gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met eisers achtergrond als weeskind, opgroeiende in een jongensbordeel, en de situatie van dwang en misbruik waarin hij zijn seksuele ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verweerder beperkt zich in de besluitvorming tot de constatering dat eiser, in de ogen van verweerder, vaag en summier verklaart over de bewustwording van zijn seksuele gerichtheid, maar licht op geen enkele wijze toe waarom van eiser, gelet op deze omstandigheden, meer mag worden verwacht. De enkele omstandigheid dat eiser hoogopgeleid is, is daarvoor volstrekt onvoldoende. Niet valt in te zien waarom vreemdelingen die hoog zijn opgeleid zonder meer in staat moeten worden geacht om diepgaandere verklaringen af te kunnen leggen over hun gevoelsleven en meer specifiek hun seksuele ontwikkeling en gevoelens daarbij, te meer wanneer deze ontwikkeling zich op zeer jonge leeftijd heeft voorgedaan. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld niet uitgelegd waarom van eiser kan worden verwacht dat hij kan verklaren welke (emotionele) gevoelens en gedachtes hij als 11-12-jarige had ten aanzien van de jongens uit zijn voetbalteam. Eiser stelt terecht dat verweerder niet onderbouwt waarom een jongen in zijn puberteit tijdens zijn seksuele ontwikkeling naast lichamelijke gevoelens ook hele duidelijke emotionele gevoelens moet hebben waarover hij ook zou moeten kunnen praten. Verweerder stelt wel dat rekening is gehouden met eisers achtergrond, maar dit blijkt niet kenbaar uit de besluitvorming. Daar komt verder bij dat verweerder in het verweerschrift van 8 juni 2022 erkent dat het, als het gaat om het beschrijven van emoties en gevoelens, mede van het karakter van de vreemdeling afhangt in hoeverre op dit punt verdiepende verklaringen kunnen worden verwacht. Verweerder laat echter na om toe te lichten op welke wijze hier in de situatie van eiser rekening mee is gehouden. Deze beroepsgrond slaagt.
6. Eiser betoogt verder terecht dat hij niet ongerijmd heeft verklaard over zijn haat voor vrouwen, zijn werk voor WAWI, zijn goede band met zijn moeder en het jarenlang steunen van zijn vrouw. De rechtbank volgt eiser daarbij in zijn betoog dat de verklaringen in het nader gehoor over het haten van vrouwen met name zien op de hekel die hij had aan zijn pleegzussen, omdat die hem mishandelden en sloegen. Eiser heeft dat immers meerdere keren verklaard:
“Van binnen wist ik dat er een verschil was en dat ik mij meer tot de man aangetrokken voelde, maar dat vertelde ik niet. Ik dacht wellicht voel ik dat omdat ik mijn zussen haat. Zij sloegen mij altijd.” [6]
“De vraag werd gesteld over waar onze voorkeur naar uit gaat. Ik heb toen gezegd dat ik het prefereer om met mannen naar bed te gaan. Misschien heeft dit te maken met de haat die ik had voor de meisjes waarmee ik ben opgegroeid. Daarom heb ik mannen opgegeven.
(…)
Dit had te maken met de haat die ik voor vrouwen had. Ik haatte vrouwen vanwege alles wat ik had ervaren aan de hand van meisjes, ik ben geslagen, slecht behandeld.” [7]
Behalve dat eiser zijn ‘haat’ voor vrouwen met name richt op zijn pleegzussen, spreekt eiser over deze haat ook in de verleden tijd. Zonder nadere toelichting van de zijde van verweerder, die ontbreekt, kan uit deze verklaringen niet zonder meer worden geconcludeerd dat deze haat voor vrouwen de rest van eisers leven aanwezig zou moeten zijn. Daarbij volgt uit eisers verklaringen ook dat de steun voor zijn vrouw langzaam is gegroeid, dat deze mede is gebaseerd op schuldgevoelens vanwege haar gezondheidsproblemen waarvoor eiser zich verantwoordelijk voelde en dat eisers werkzaamheden voor WAWI ook voortkomen uit de gezondheidsproblemen van zijn vrouw. [8] Verweerder heeft deze omstandigheden ten onrechte niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken.
7. Verweerder stelt op zich terecht dat eiser verschillend heeft verklaard over zijn gesprek met [K] , omdat eiser enerzijds heeft verklaard dat dit gesprek in de kamer was na een les, maar anderzijds dat dit gesprek lopend buiten plaatsvond. Verweerder gaat er daarbij echter ten onrechte van uit dat het één gesprek zou zijn geweest. Als het inderdaad één gesprek zou zijn geweest, dan zou verweerder mogelijk kunnen worden gevolgd in zijn stelling dat van eiser verwacht zou mogen worden dat hij over een dusdanig belangrijk gesprek consistent kan verklaren. Maar eiser wijst er terecht op dat het niet ging om één gesprek, maar dat het contact met [K] zich over langere periode heeft uitgestrekt en meerdere gesprekken behelsde. Eiser heeft immers het volgende verklaard:
“Ik ben op een gegeven moment een op een met hem hierover gaan praten. Dit deed ik een tijd lang. Gaande weg is dit zich gaan ontwikkelen tot een situatie dat ik me helemaal comfortabel voelde en dieper hierover met hen sprak.” [9]
Dat sprake was van meerdere gesprekken over een langere periode blijkt ook uit eisers ‘vrije relaas” waarin hij heeft verklaard dat het eerste gesprek met [K] in 1993 was, dat hij in het jaar 1995 veel contact had met [K] en dat hij ook in 1997 met [K] sprak. [10] Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat eiser tijdens de eerste gesprekken met [K] twaalf jaar oud was en deze gebeurtenissen zich dus ook lang geleden hebben voorgedaan, hecht verweerder naar het oordeel van de rechtbank te veel gewicht aan deze ene tegenstrijdigheid.
7.1.
Verweerder werpt verder ten onrechte tegen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoe hij zijn lot heeft aanvaard, omdat niet valt in te zien dat hij van [K] hoort dat hij zo geboren is en vervolgens direct zijn geaardheid heeft geaccepteerd. Eiser betoogt terecht dat het gesprek met [K] waar verweerder op doelt deel was van een proces dat volgde op de poging tot genezing via een injectie. Uit eisers verklaringen blijkt overduidelijk dat sprake is geweest van een langdurig proces, waarin eiser twijfelde of het een vloek of ziekte was en uiteindelijk accepteerde dat hij nu eenmaal zo was. Eiser heeft namelijk het volgende verklaard:
“Het was een moeilijk proces voor mij om het te accepteren en ik kon het ook niet openlijk bekennen, dat ik homoseksueel was. (…) Ik dacht eerst dat het een vloek was en het heeft heel lang geduurd voor mij voordat ik het kon accepteren. Ik probeerde mij te verzetten maar het gevoel werd sterker en sterker. (…) In 1997 toen ik nog steeds op de middelbare school zat werd ik benaderd door één van de leerkrachten. (…) Op een dag bracht ze mij naar een genezer, dit was geen officiële dokter maar een traditionele genezer en hij gaf mij een injectie achter op mijn rug. (…) Deze injectie heeft mij verlamd. Ik kon niet lopen en ik kon dingen niet zelf doen. (…) Uiteindelijk kreeg ik mijn kracht terug en ik kon al lopen met krukken. (…) Ik ging terug naar het huis van meneer [K] . (…) En hij vroeg mij ook of ik genezen was en mij beter voelde. Hij stelde mij allemaal vragen tijdens dat proces. En ik gaf aan dat ik helemaal niet veranderd was en mij nog steeds aangetrokken voelde tot mannen. Ik moest het op een moeilijke manier leren. Ik leerde dat het geen ziekte was, geen vloek en toen pas accepteerde ik dat terwijl ik met krukken liep.” [11]
En later:

Wat gebeurde er na het bezoek bij de dokter?
Dat heeft ervoor gezorgd dat ik maandenlang invalide ben geweest. Ik moest stokken gebruiken om te kunnen lopen. Uiteindelijk ben ik smekend naar [K] gegaan en ik heb hem gezegd mijn excuses. En hij zei me, ik heb je gezegd, dit is geen vloek, je bent zo geboren.
Hoe ging u daarna nadenken over uw seksualiteit?
Ik heb mijn lot aanvaard. Ik bent toen juist op zoek gegaan naar antwoorden op mijn vragen. Hij gaf me boeken om te lezen. (…)” [12]
Eiser betoogt terecht dat hieruit blijkt dat sprake is geweest van een langdurig proces, waarbij de realisering dat de geneespoging niet had gewerkt doorslaggevend is geweest. Eiser heeft dus niet ineens na het gesprek met [K] geaccepteerd dat hij als homoseksueel was geboren, enkel omdat [K] dat zo zou hebben gezegd.
8. Verweerder werpt verder onvoldoende gemotiveerd tegen dat eiser meer had moeten verklaren over de gesprekken die hij had met de vrouwelijke leerkracht. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser enkel zou hebben verklaard dat deze leerkracht hem vertelde dat zijn geaardheid een vloek was en dat deze vloek kon worden weggehaald. [13] Eiser heeft namelijk ook verklaard dat deze leerkracht wist dat hij in het jongenstehuis/-bordeel had gezeten, dat ze geloofde dat homoseksualiteit een ziekte was die kon worden genezen, dat ze “sprak over wat ik al in mijn achterhoofd had”, namelijk dat het een vloek was en dat deze leerkracht een zoon had die was omgekomen bij de inval in het jongenstehuis/-bordeel in 1995. [14] Verweerder werpt ook ten onrechte tegen dat eiser geen antwoord heeft gegeven op de vraag wat het met hem deed dat deze leerkracht zo dacht. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij hierdoor begon te twijfelen aan wat [K] hem had verteld en dat het misschien wel waar was dat hij genezen kon worden. [15]
9. Verweerder stelt zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat eiser geen persoonlijk inzicht heeft kunnen geven in hoe de vriendschap met [E] is ontwikkeld tot een intieme relatie. Eiser voert terecht aan dat uit zijn verklaringen volgt dat hij aan het begin erg bang was en de kat uit de boom moest kijken of [E] wel te vertrouwen was. Eiser heeft verklaard dat hij als student koekjes e.d. verkocht en dat [E] een vaste klant was met wie hij steeds meer begon te praten. Dat [E] hem op een gegeven moment vroeg of hij homoseksueel was en dat hij de vraag ontweek door er grapjes over te maken. Eiser heeft ook verklaard dat hij [E] begon te observeren en daarbij merkte dat [E] zich niet interesseerde in meisjes. [16] Eiser betoogt terecht dat hij verweerder deze verklaringen niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft in ieder geval meer verklaard dan enkel ‘dat het gewoon zo ontwikkeld is naar die richting’. Eiser betoogt ook terecht dat hij meer over [E] heeft verklaard dan enkel dat hij ‘immens knap en goed en geweldig’ was. Hij heeft namelijk ook verklaard dat [E] vrijgevig was, cadeautjes gaf en het voor eiser opnam als hij werd gepest. Ook heeft eiser verklaard dat ze hebben gesproken over hoe ze in deze omstandigheden moesten overleven en dat ze allebei zouden moeten trouwen, maar dat het hem toch moeilijk viel toen [E] ook daadwerkelijk ging trouwen. [17] Ook deze verklaringen heeft verweerder niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken.
10. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen inzicht zou hebben verschaft in hoe hij [A] heeft ontmoet en dat dit afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid. Eiser voert terecht aan dat uit zijn verklaringen blijkt dat het vertrek van [E] een gat had achtergelaten en dat hij [A] heeft opgepikt bij een ontmoetingsplek voor homoseksuelen om dat gat te vullen. [18] Dit laatste heeft eiser weliswaar niet letterlijk zo gezegd tijdens het nader gehoor, maar wel nader geduid in de correcties en aanvullingen. Voor zover verweerder van oordeel is dat eiser hiermee onvoldoende inzicht heeft verschaft, had het in de rede gelegen om daar meer vragen over te stellen. Verweerder heeft echter maar drie vragen gesteld over eisers relatie met [A] , waarvan er twee gingen over de gevolgen van het uitkomen van die relatie.
11. Ten aanzien van de relatie van eiser met [echtgenote] , zijn echtgenote, betoogt eiser terecht dat de motivering van verweerders standpunt tekort schiet. Voor wat betreft de gestelde tegenstrijdigheid tussen eisers relatie met [echtgenote] en zijn haat voor vrouwen, verwijst de rechtbank naar wat zij hierover onder 6 heeft overwogen. Voor het overige ontbeert verweerders standpunt iedere onderbouwing. Verweerder legt niet uit waarom hij het zeer opmerkelijk vindt dat eiser als dekmantel bij [echtgenote] is gebleven ondanks het taboe op fistels. Nog daargelaten dat verweerders aanname dat eiser dit enkel omwille van de relatie als dekmantel heeft gedaan een te beperkte lezing is van eisers verklaringen (eiser heeft namelijk ook verklaard dat er sprake was van schuldgevoel), heeft verweerder niet uitgelegd waarom deze dekmantel geen geloofwaardige reden zou zijn. Eiser wijst er in dit kader terecht op dat uit verweerders eigen onderzoek is gebleken dat het in Oeganda veelvuldig voorkomt dat homoseksuele mannen getrouwd zijn met vrouwen. [19] Verweerder heeft evenmin uitgelegd waarom eisers verklaring dat hij zich in de toekomst wil richten op zijn gezin, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relatie met [echtgenote] in deze context. Eiser voert daarbij aan dat zijn verklaring dat hij heeft besloten om het plezier aan de kant te zetten en zich helemaal te richten op het gezin [20] getuigt van een verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn kinderen en dat deze verantwoordelijke houding past in zijn levensverhaal. Dit is door verweerder niet in zijn beoordeling betrokken. Weliswaar heeft eiser deze verklaring pas in beroep geconcretiseerd, maar verweerder had dit ook zelf uit eisers verklaringen in het nader gehoor kunnen halen. Bovendien heeft verweerder hier in zijn verweerschriften niet op gereageerd en is hij ook niet op zitting verschenen om vragen daarover te kunnen beantwoorden, hetgeen voor zijn risico komt.
12. In het verweerschrift van 28 maart 2022 heeft verweerder zijn standpunt dat eiser slechts summiere en basale kennis heeft van de situatie van lhbti in Nederland en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen, laten vallen.
13. Eiser betoogt verder terecht dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eisers summiere kennis van de lhbti-situatie in Oeganda afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn seksuele gerichtheid. Eiser stelt terecht dat verweerder zijn beoordeling op dit punt niet in overeenstemming met Werkinstructie 2019/17 heeft verricht. Daaruit volgt namelijk dat de beoordeling moet worden aangepast aan de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Als deze aangeeft daarvan kennis te hebben, wordt hij daarover bevraagd. Als deze daarover niet kan vertellen, wordt hem gevraagd uit te leggen waarom hij dat niet kan. Eiser heeft verklaard dat contact met lhbti-organisaties gevaarlijk is. [21] In beroep heeft eiser aangevuld dat hij er niet in geïnteresseerd was en dat hij simpelweg niet wilde opvallen. Verweerder heeft deze omstandigheden niet in zijn beoordeling betrokken. De enkele omstandigheid dat eiser hoogopgeleid is en dat [K] een prominente lhbti-activist is, is onvoldoende om aan deze verklaring van eiser voorbij te gaan. Voor zover verweerder ook van oordeel is dat eiser summiere kennis heeft van de situatie van lhbti in Oeganda in het algemeen, omdat hij enkel heeft verklaard dat er een levenslange gevangenisstraf staat op homoseksualiteit, gaat verweerder voorbij aan alles wat eiser in het kader van zijn asielrelaas over de positie van lhbti in Oeganda heeft verklaard. Zo heeft eiser onder andere ook verklaard over de situatie van homoseksuelen tijdens de aidsepidemie, [22] over lijsten van homoseksuelen die in kranten werden gepubliceerd [23] en over jacht op homoseksuelen. [24] Verweerder heeft deze verklaringen niet betrokken en heeft ook niet aangegeven welke informatie hij op dit onderdeel nog van eiser verwacht.
14. Eiser betoogt voorts terecht dat verweerder de brief van eisers echtgenote ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder stelt zich over deze brief op het standpunt dat de echtgenote niet geldt als een objectieve en verifieerbare bron, omdat zij een langdurige relatie heeft met eiser. Uit Werkinstructie 2019/17 volgt weliswaar dat de objectiviteit van de bron gevolg heeft voor het gewicht dat aan de verklaring kan worden toegekend, maar niet dat bij twijfel aan die objectiviteit in het geheel geen waarde aan de verklaring hoeft te worden toegekend. Uit Werkinstructie 2019/17 blijkt ook dat een verklaring van een partner niet direct aanleiding geeft deze niet te beoordelen, maar eerder om haar te doen horen. Ook verweerders standpunt dat deze brief niet leidt tot een ander oordeel, omdat eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig worden geacht, kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft deze brief immers ingebracht ter onderbouwing van zijn verklaringen en verweerder dient deze brief integraal en in samenhang met eisers verklaringen en andere overgelegde informatie te beoordelen. Als eisers verklaringen door verweerder al geloofwaardig zouden zijn geacht, zou het overleggen van verklaringen van derden, zoals deze brief van eisers echtgenote, geen toevoegde waarde meer hebben. Eiser verwijst in dit kader terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, waaruit volgt dat verweerder een verklaring van een derde niet terzijde mag schuiven omdat de eigen verklaringen van de vreemdeling volgens verweerder ongeloofwaardig zijn, aangezien die ontoereikende verklaringen juist kunnen worden gecompenseerd met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. [25] Verweerder moet de brief van eisers echtgenote daarom inhoudelijk bij de beoordeling betrekken en daarbij onder meer betrekken of deze brief informatie van feitelijke aard bevat en hoe deze brief zich verhoudt tot eisers verklaringen en andere door eiser overgelegde informatie.
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het relevante element 2, namelijk eisers gestelde seksuele gerichtheid, ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Relevante elementen 3 en 4: de aan eiser toegedichte seksuele gerichtheid en de problemen als gevolg van eisers (toegedichte) seksuele gerichtheid
16. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet geloofwaardig is dat eiser naar aanleiding van zijn werkzaamheden bij WAWI gelinkt wordt aan homoseksualiteit. Verweerder stelt terecht dat in de artikelen over eisers activiteiten voor WAWI nergens een verband wordt gelegd tussen fistels en homoseksualiteit. Dat volgens eiser fistels in Oeganda worden gelinkt aan homoseksualiteit is door hem niet aannemelijk gemaakt.
17. De rechtbank stelt vast dat in de beoordeling van de relevante elementen 3 en 4 een centrale rol is weggelegd voor de vraag of eisers familieleden op de hoogte zouden zijn van zijn seksuele gerichtheid. Verweerder stelt zich in dat kader op het standpunt dat dit niet aannemelijk is, omdat eiser enkel aan zijn moeder zou hebben verteld dat hij homoseksueel is en zijn moeder als gevolg van haar hartaanval de rest van de familie daarvan niet op de hoogte heeft kunnen stellen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt echter onvoldoende gemotiveerd. Eiser betoogt in de gronden terecht dat hij enkel heeft verklaard dat zijn moeder na haar hartaanval niet meer kon praten, maar niet dat zij verder in het geheel niet meer kon communiceren. [26] Zij was namelijk niet verlamd en kon bijvoorbeeld dus nog wel gewoon schrijven. Daarbij heeft eiser verklaard dat er tussen de hartaanval en het overlijden van zijn moeder een periode van zo’n acht maanden zat. [27] Verweerder heeft eiser hier in het gehoor verder ook geen vragen over gesteld. Verder wijst eiser er terecht op dat hij nog een andere mogelijke reden heeft genoemd dat zijn familieleden van zijn seksuele gerichtheid afwisten. Eiser heeft namelijk verklaard dat het ook de lerares kan zijn geweest die het bekend heeft gemaakt, nadat eiser na de dood van zijn moeder weigerde om haar nog langer te betalen. [28] Verweerders standpunt dat de afpersing door de lerares ongeloofwaardig is, acht de rechtbank ook onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verwijst daarbij allereerst naar wat zij onder 8 heeft overwogen ten aanzien van eisers gesprekken met deze lerares. Eiser wijst er verder terecht op dat verweerder de door eiser in de correcties en aanvullingen gegeven toelichting hierop niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. [29] Dit blijkt duidelijk uit de omstandigheid dat verweerder in het voornemen schrijf dat niet kan worden ingezien dat het stoppen met de betalingen geen consequenties had, terwijl eiser in deze toelichting juist aangeeft dat het bekend worden van zijn seksuele gerichtheid bij zijn familieleden mogelijk de consequentie is geweest. Verweerders standpunt dat niet valt in te zien waarom de familie van eiser hem in het openbaar zou beschuldigen van homoseksualiteit kan de rechtbank zonder nadere motivering ook niet volgen. Eiser heeft namelijk meermaals verklaard dat zijn zussen hem de schuld gaven van de dood van zijn moeder.
17.1.
Het voorgaande heeft ook gevolgen voor verweerders standpunt ten aanzien van de door eiser overgelegde krantenartikel en het arrestatiebevel waarin staat vermeld dat zijn familie hem van homoseksualiteit beschuldigd, en voor verweerders standpunt dat de veiligheidsdiensten niet van zijn seksuele gerichtheid op de hoogte waren. Verweerders standpunt daarover bouwt namelijk sterk voort op het ongeloofwaardig vinden dat de familie daarvan op de hoogte was of een reden zou hebben dit kenbaar te maken. Voor het overige plaatst verweerder enkele kanttekeningen bij de echtheid of oprechtheid van deze documenten, maar laat hij na daar een duidelijk standpunt over in te nemen. Verweerder was niet aanwezig op de zitting om vragen hierover te beantwoorden.
18. Verweerder stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat eiser legaal zou zijn uitgereisd. Eisers verklaring dat hij een nieuw paspoort had en dat dit bij de uitreis is afgestempeld is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij hulp heeft gehad van een parlementariër die personeel op de luchthaven zou hebben omgekocht. Eiser heeft ook verklaard dat hij op het vliegveld uit de rij voor de paspoortcontrole werd gehaald, waarna zijn paspoort gestempeld werd, wat niet duidt op een normale controle. [30] Verweerder heeft daarover geen vragen gesteld en heeft de nadere toelichting hierop in de correcties en aanvullingen niet kenbaar in zijn beoordeling betrokken.
19. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de relevante elementen 3 en 4, de aan eiser toegedichte seksuele gerichtheid en de problemen als gevolg van eisers (toegedichte) seksuele gerichtheid, ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Relevante elementen 5 en 6: de problemen met de veiligheidsdienst vanwege de Somalische afkomst van de echtgenote van eiser
20. Verweerders standpunt ten aanzien van de problemen met de veiligheidsdienst is voor een groot deel gebaseerd op het ongeloofwaardig achten van eisers (toegedichte) homoseksuele gerichtheid en op de aanname dat eiser legaal is uitgereisd. Zoals hiervoor onder 17, 17.1 en 18 is overwogen heeft verweerder zijn standpunt daarover echter onvoldoende gemotiveerd. Eiser betoogt verder terecht dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom eisers verklaringen over de reden dat hij doelwit is geworden van de veiligheidsdienst onvoldoende aannemelijk zijn. Eiser heeft verklaard dat hij vermoedde dat ze een man zochten die ze konden dwingen Oegandese mensen te verraden van het hebben van banden met de terroristische groepering Al-Shabaab. Eiser heeft verder verklaard dat hij een geschikt doelwit was omdat hij als Oegandees in Somalië had gewerkt, met een Somalische was getrouwd en vanwege zijn seksuele gerichtheid gemakkelijk te intimideren was. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom dit geen aannemelijke verklaring is voor de interesse vanuit de veiligheidsdienst. Ten aanzien van verweerders standpunt dat de brute behandeling van eiser en zijn echtgenote niet in verhouding staat tot wat van eiser gevraagd werd, stelt eiser terecht dat verweerder dit niet heeft onderbouwd. Te meer omdat eiser er terecht op wijst dat uit het eerdergenoemde onderzoek van verweerder blijkt dat sprake is van marteling van burgers door de Oegandese overheid. [31]
21. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de relevante elementen 5 en 6, de problemen met de veiligheidsdienst vanwege de Somalische afkomst van de echtgenote van eiser, ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Conclusie
22. Zoals onder 1 is overwogen is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het besluit van 16 september 2021 is gegrond en de rechtbank vernietigt dat besluit. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder opnieuw op de aanvraag van eiser moet beslissen. Verweerder moet daarbij alles wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen in acht nemen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
22.1.
Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze wet is het dus niet meer mogelijk om rechterlijke dwangsommen te verbeuren in een asielzaak. In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin is bepaald dat de rechtbank verweerder geen rechterlijke dwangsom kan opleggen als hij te laat beslist op een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onverbindend verklaard wegens strijd met artikel 47 van het EU-Handvest. [32] Het gevolg van deze uitspraak is dat de rechtbank sindsdien weer een rechterlijke dwangsom kan opleggen. Dit geldt ook wanneer na de vernietiging van een besluit de situatie ontstaat dat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
22.2.
De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder aan eiser een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 22 genoemde termijn wordt overschreden. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 100,- per dag voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1,5), waarbij de rechtbank de zaak aanmerkt als zwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 september 2021 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 september 2021;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyás, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Werkinstructie Immigratie- en Naturalisatiedienst, WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd, via https://puc.overheid.nl/ind.
5.Zie de uitspraken van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2615, en 14 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1100.
6.Rapport nader gehoor, p. 8, vijfde alinea.
7.Rapport nader gehoor, p. 22, tweede alinea.
8.Rapport nader gehoor, p. 11-12; p. 34, eerste alinea; p. 36.
9.Rapport nader gehoor, p. 24, vierde alinea.
10.Rapport nader gehoor, p. 9-10.
11.Rapport nader gehoor, p. 10.
12.Rapport nader gehoor, p. 26.
13.Voornemen, p. 5.
14.Rapport nader gehoor, p. 10, tweede alinea, en p. 25, tweede en derde alinea.
15.Rapport nader gehoor, p. 25, vierde alinea.
16.Rapport nader gehoor, p. 26-27.
17.Rapport nader gehoor, p. 26-29.
18.Rapport nader gehoor, p. 29, achtste alinea, en correcties en aanvullingen 15 juni 2021, p. 9, laatste alinea.
19.IND, TOELT, “Uganda: De positie van LHBT’ers”, maart 2021, p. 66.
20.Rapport nader gehoor, p. 34, laatste alinea.
21.Rapport nader gehoor, p. 35, vierde alinea.
22.Rapport nader gehoor, p. 10.
23.Rapport nader gehoor, p. 13 en 15.
24.Rapport nader gehoor, p. 31.
26.Rapport nader gehoor, p. 38, eerste alinea; beroepsgronden van 11 november 2021, p. 20
27.Rapport nader gehoor, p. 14, laatste alinea, en p. 15, eerste alinea.
28.Correcties en aanvullingen van 15 juni 2021, p. 5, derde alinea.
29.Correcties en aanvullingen van 15 juni 2021, p. 5, derde alinea, p. 9, derde alinea.
30.Rapport nader gehoor, p. 44; correcties en aanvullingen van 15 juni 2021, p. 2-4.
31.Zie noot 19.
32.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.