In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V., exploitant van een strandclub, en de voorzitter van de Veiligheidsregio Hollands Midden. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan eiseres is opgelegd vanwege overtredingen van coronamaatregelen. Op 27 juli 2020 werd eiseres een last onder dwangsom opgelegd, omdat op 18 juli 2020 was geconstateerd dat de coronamaatregelen in de strandclub niet werden nageleefd. Eiseres had een binnengedeelte en een terras, waar bezoekers zich niet aan de 1,5 meter afstand hielden. Na meerdere overtredingen heeft verweerder de verbeurde dwangsommen ingevorderd.
Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de juridische grondslag van de last ondeugdelijk was en dat de invorderingsbeschikkingen niet op deugdelijke vaststellingen waren gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder bevoegd was om de dwangsommen in te vorderen, omdat de last op meerdere momenten was overtreden. De rechtbank stelde vast dat de rapportages van toezichthouders, ondersteund door beeldmateriaal, voldoende bewijs boden voor de overtredingen.
De rechtbank concludeerde dat de last en de invorderingen niet onredelijk waren, aangezien het handhaven van de coronamaatregelen binnen de invloedssfeer van de ondernemer ligt. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de last en de invordering onevenredig zijn. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikking rechtmatig zijn. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.