ECLI:NL:RBDHA:2022:7671

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
SGR 21/5128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontheffing voor gebruik van boothelling in veiligheidszone

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn ontheffingsaanvraag voor het gebruik van een boothelling bij zijn woning beoordeeld. Eiser had op 12 februari 2021 een aanvraag ingediend, die door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland werd afgewezen. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 24 juni 2021. Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat verweerder te laat had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de ontheffing terecht was, omdat de boothelling zich in een veiligheidszone bevond, waar het gebruik van ligplaatsen aan strikte regels is gebonden. De rechtbank concludeerde dat de veiligheidszone, die is vastgesteld op basis van de lengte van een maatgevend schip, noodzakelijk was voor de veiligheid op de drukke vaarroute. Eiser's argumenten over ongelijke behandeling en het evenredigheidsbeginsel werden verworpen, omdat de situaties niet vergelijkbaar waren en de belangen van de veiligheid zwaarder wogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen ontheffing krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (verweerder)

(gemachtigde: J.M. Blazer).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de ontheffingsaanvraag van eiser.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 februari 2021 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 24 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 16 juni 2022 aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt de weigering van verweerder om eiser toe te staan een boot vanaf de boothelling in het water te laten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
2.1
Eiser heeft een ontheffing gevraagd voor het gebruik van de boothelling bij de door hem gekochte woning aan de [adres] [huisnummer] in [plaats] . Verweerder heeft in december 2020 eiser informeel aangegeven dat geen ontheffing zal worden verleend. Met het primaire besluit heeft verweerder de ontheffing daadwerkelijk geweigerd en gehandhaafd in bezwaar.
Wat zijn de regels?
3.1
Bij het gebruik van de boothelling zal de boot in de Oude Rijn, tussen de Swaenswijkbrug en de Alphense Brug, te water komen. Dit gedeelte van de Oude Rijn is een provinciale vaarweg en aangemerkt als veiligheidszone. Een vaartraject dat is aangemerkt als veiligheidszone is een deel van een vaarweg met een relatief hoog risico op ongevallen. [1]
3.2
In een provinciale vaarweg is het verboden om zonder ontheffing een “
ligplaats in te nemen, te meren of te ankeren in een vaarweg”. Onder een ligplaats wordt verstaan: “
plaats in of boven het water om door een vaartuig ter verblijf van meer dan vijftien minuten te worden ingenomen”.
3.3
Geen ontheffing is nodig voor “
een kort verblijf aan een particuliere oever in een vaarstrook of een veiligheidsstrook”. [2] Kort verblijf houdt in om: “
kortdurend en in ieder geval niet langer dan vijftien minuten, innemen van een ligplaats voor het in of uit laten stappen van passagiers, het laden of lossen van pleziervaart gerelateerde goederen of het te water laten van een pleziervaartuig”. [3] Van de uitzondering voor kort verblijf kan geen gebruik worden gemaakt als sprake is van een veiligheidszone, omdat de uitzondering enkel geldt bij kort verblijf in een vaarstrook of veiligheidsstrook.
3.4
Sinds 2013 reguleert verweerder het innemen van een ligplaats door middel van een ontheffingensysteem. Een ontheffing voor nieuwe ligplaatsen voor recreatievaart kan alleen worden verleend als aan alle veiligheidseisen wordt voldaan: buiten de vaarstrook, de veiligheidsstrook en de eventuele veiligheidszone. [4] Verweerder faseert sinds 2013 ook legale - maar onwenselijke - ligplaatsen aan de particuliere oevers passief uit. Dit betekent dat nieuwe aanvragen voor een ontheffing (bijvoorbeeld bij wisseling van een perceeleigenaar) in beginsel worden afgewezen. [5]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4.1
Eiser heeft in zijn beroepschrift 17 beroepsgronden opgenomen. De rechtbank zal niet op alle aangevoerde gronden afzonderlijk ingaan maar zich beperken tot het bespreken van de kern van de beroepsgronden. [6] Samengevat vindt eiser dat verweerder hem niet kan verbieden om een boot vanaf de boothelling te water te laten. Eiser vindt ook dat verweerder de veiligheidszone moet verkleinen. Daarnaast vindt eiser dat verweerder in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel, omdat het in vergelijkbare gevallen wel is toegestaan (geweest) om daar een boot te water te laten. Ook voert eiser aan dat verweerder te laat een besluit op zijn aanvraag heeft genomen en dat verweerder in zijn geval moet afwijken van de beleidsregels in verband met het evenredigheidsbeginsel. [7]
Mag de ontheffing worden geweigerd?
5.1
Eiser betoogt dat op grond van de geldende regels hem een ontheffing van het ligplaatsverbod achter zijn perceel moet worden verleend, zodat hij de boot vanaf de boothelling in het water kan laten.
5.2
Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid om veiligheidszones aan te wijzen op de vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie. [8] Gedeputeerde Staten hebben in verband met de Swaenswijkbrug het deel van de Oude Rijn achter de woning van eiser aangewezen als veiligheidszone. Het deel van de Oude Rijn achter de woning valt onder vaartraject 6a. Verweerder berekent de omvang van de veiligheidszone in vaartraject 6a als volgt: een veiligheidszone heeft (maximaal) 1,5 maal de lengte van een maatgevend schip. [9] Het maatgevend schip is het grootste schip dat de betreffende vaarweg vlot en veilig kan passeren. De lengte van het maatgevend schip voor vaartraject 6a is bepaald op 90 meter. [10]
5.3
Vaartraject 6a is een drukke vaarroute met een relatief hoog ongevalsrisico. Verweerder heeft daarom als beleid om een vermenigvuldigingsfactor van 1,5 te gebruiken. [11] De lengte van de veiligheidszone bedraagt dan 135 meter (1,5 maal 90 meter).
5.4
De afstand tussen de woning van eiser en de Swaenswijkbrug bedraagt volgens eiser 125 meter. De Oude Rijn achter de woning van eiser valt dus in de veiligheidszone. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ontheffing daarom op goede gronden heeft geweigerd.
Het betoog van eiser slaag niet.
Moet verweerder de veiligheidszone verkleinen?
5.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder handelt conform zijn beleid door de vermenigvuldigingsfactor van 1,5 te gebruiken aangezien vaartraject 6a een drukke vaarroute is met een relatief hoog ongevalsrisico. Het hanteren van de maximale vermenigvuldigingsfactor van 1,5 is noodzakelijk en een geschikt middel om de veiligheid op vaartraject 6a te waarborgen. De botenhelling van eiser ligt ruim (tien meter) in de veiligheidszone van 135 meter. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte vastgehouden aan de vermenigvuldigingsfactor van 1,5. [12]
5.6
Verweerder heeft bij de vaststelling van het maatgevend schip op 90 meter aangehaakt bij het Afmetingenbesluit. [13] De rechtbank stelt vast dat in het Afmetingenbesluit het woord “maatgevend schip” niet is opgenomen maar het Afmetingenbesluit wel een omschrijving van dat begrip en de daarbij behorende maximale afmetingen geeft.
5.7
In bijlage 1 bij de “Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen” zijn ook de CEMT-klassen per vaartraject opgenomen. Vaartraject 6a is daarbij ingedeeld in CEMT-klasse IV waarbij een lengte geldt van 80 - 105 meter. [14] Een CEMT-klasse is een Europese eenheid om de afmetingen van vaarwegen in West-Europa op elkaar af te stemmen. De CEMT-klasse heeft weliswaar ook betrekking op het begrip “maatgevend schip” maar dat doet dat niet af aan de bevoegdheid van Gedupeerde Staten om in een algemeen verbindend voorschrift de lengte van het maatgevend schip voor vaartraject 6a op 90 meter vast te stellen.
5.8
De rechtbank kan een algemeen verbindend voorschrift, zoals het Afmetingenbesluit, buiten toepassing laten. Het buiten toepassing laten is mogelijk als het voorschrift in strijd is met een hogere regeling. De rechtbank stelt vast dat in het geval van de vaststelling van de lengte van een maatgevend schip in het Afmetingenbesluit daar geen sprake van is.
5.9
Een voorschrift kan ook wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten. Daarvan kan sprake zijn als feitelijke omstandigheden en de belangen op het moment van het tot stand brengen van het voorschrift bekend waren of behoorden te zijn waardoor het voorschrift in redelijkheid niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. [15] De rechtbank heeft hiervoor uiteengezet dat niet kan worden vastgesteld dat de nadelige gevolgen van het onderdeel van het Afmetingenbesluit dat ziet op de Oude Rijn bij Alphen aan den Rijn onevenredig is in verhouding tot de met dat besluitonderdeel te dienen doelen. Er is daarom geen grond dit buiten toepassing te laten.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Is sprake van ongelijke behandeling?
5.1
Eiser betoogt dat in drie gelijke gevallen het wel is toegestaan (geweest) om een ligplaats te hebben in een veiligheidszone.
5.11
Het eerste geval is de vorige eigenaar. De ontheffing van de vorige eigenaar is in 2012 verleend. Bij het verlenen van de ontheffing heeft verweerder een voorbehoud gemaakt als het beleid zou wijzigen. Nieuwe ontheffingsaanvragen zouden dan kunnen worden geweigerd. Vanaf 2013 hanteert verweerder het nieuwe beleid. Onder dat nieuwe beleid verleent verweerder geen ontheffing meer als sprake is van een onwenselijke situatie. Het hebben van een ligplaats in een veiligheidszone is zo een onwenselijke situatie. [16]
5.12
Het tweede geval is de woning aan Swaenswijkplaats 31-37 in Alphen aan de Rijn. Bij die woning is in 2006 een bootgarage gebouwd, terwijl die woning aan een veiligheidszone ligt. Verweerder heeft aangeven dat in dit geval abusievelijk geen ontheffing is aangevraagd. Mocht onder het oude beleid wel een ontheffing zijn gevraagd, dan zou die ontheffing ook zijn toegekend. Eiser kan aan dit geval niet het recht ontlenen dat hij ook zonder ontheffing zijn boot in een veiligheidszone in het water mag laten. Als al sprake zou zijn van een vergelijkbaar geval, dan gaat de werking van het gelijkheidsbeginsel niet zover dat verweerder de gemaakte incidentele fout moet herhalen. [17]
5.13
Het derde geval is de woning aan Hoorn 46 in Alphen aan den Rijn. Voor die woning is een vergunning verleend voor een steiger. Het gebruik van de steiger als ligplaatsvoorziening is echter niet toestaan volgens de voorschriften bij die vergunning. Dit geval is daarom niet vergelijkbaar.
5.14
De rechtbank stelt vast dat de drie beschreven gevallen niet vergelijkbaar zijn met de situatie van eiser. Verweerder heeft dus niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Diende verweerder af te wijken van het beleid?
5.15
Doel van het ontheffingsbeleid van verweerder is het bevorderen van de vlotheid en veiligheid van het doorgaande vaarverkeer. [18] Eiser betoogt dat verweerder van het ontheffingsbeleid af had moeten wijken, omdat de gevolgen onevenredig zijn voor eiser in verhouding tot het doel van het ontheffingsbeleid. Eiser voert daartoe aan dat hij gepensioneerd is en graag gebruik wenst te maken van zijn boot. Daarnaast heeft verweerder ook te laat een besluit op zijn aanvraag genomen. Als eiser vooraf wist dat hij geen gebruik kon maken van de boothelling, dan had hij de woning niet gekocht. Doordat eiser geen gebruik kan maken van de boothelling is nu sprake van kapitaalvernietiging.
5.16
Verweerder heeft het primaire besluit inderdaad te laat genomen. Door de informatieve e-mail van 3 december 2020 was het primaire besluit uiteindelijk geen verrassing voor eiser. Eiser was vóór de eigendomsoverdracht van de woning al bekend met de mogelijkheid dat hij de boothelling niet zou kunnen gebruiken.
5.17
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet is afgeweken van het ontheffingsbeleid. Het niet kunnen gebruiken van de boothelling is geen onevenredig gevolg in verhouding tot het doel van het ontheffingsbeleid, namelijk het bevorderen van de doorvaart en veiligheid van het vaarverkeer. [19] Van kapitaalvernietiging kan niet worden gesproken omdat eiser de op de boothelling aanwezige losse boottrailer heeft gekocht in de wetenschap dat een ontheffing van het ligplaatsverbod nodig was.
Het betoog van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6.1
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het voor eiser verboden is om de boot vanaf de boothelling in het water te laten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Bijzondere wet
Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019 (PZH-2019-677696264) houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingsverordening Zuid-Holland)

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze verordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.
(…)

Artikel 2.1 Aanwijzing vaarwegen en vrijwaringszones

Vaarwegen, anders dan de vaarwegen in beheer bij het Rijk, zijn gebieden waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 2 in bijlage II.
Gedeputeerde staten wijzen op de vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie, zones aan die de functie hebben van vaarstrook, veiligheidsstrook, veiligheidszone of overige delen van de vaarweg.
Vrijwaringszones rond vaarwegen in beheer bij de provincie zijn gebieden als bedoeld in artikel 6.19, waarvan de plaats indicatief is verbeeld op kaart 2 in bijlage II.
(…)

Artikel 3.23 Ligplaats innemen

Het is verboden zonder vergunning met een schip of een drijvend bouwsel, anders dan op een krachtens verkeersbesluit daarvoor blijkens een aanduiding ter plaatse bestemde locatie, ligplaats in te nemen, te meren of te ankeren in een vaarweg.
Het eerste lid is niet van toepassing op kort verblijf aan een particuliere oever in een vaarstrook of een veiligheidsstrook.
Gedeputeerde staten kunnen over de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, regels stellen met het oog op de functies, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid. Deze regels kunnen mede strekken tot:
vrijstelling van het verbod;
het opleggen van de verplichting om met inachtneming van daarbij te stellen regels melding te doen van de activiteit;
het opleggen van de verplichting om opgave te doen van gegevens en bescheiden; of
het voldoen aan maatwerkvoorschriften voor de activiteit.

BIJLAGE I BEGRIPPEN

Als bedoeld in artikel 1.1
1. Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
(…)
kort verblijf: kortdurend en in ieder geval niet langer dan vijftien minuten, innemen van een ligplaats voor het in of uit laten stappen van passagiers, het laden of lossen van pleziervaartgerelateerde goederen of het te water laten van een pleziervaartuig;
(…)
ligplaats:plaats in of boven het water om door een vaartuig ter verblijf van meer dan vijftien minuten te worden ingenomen;
(…)
oever:onderdeel van het oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, bestaande uit een aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of een aangebrachte oeverconstructie met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;
(…)
vaarweg:voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

vaarstrook: deel van de vaarweg dat uitsluitend bestemd is voor varend verkeer;

vaarweg:voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;
vaarwegbeheer:overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;
vaarwegbeheerder:openbaar lichaam dat is belast met het vaarwegbeheer op grond van de Waterwet of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer is opgedragen;
(…)
veiligheidsstrook:parallel aan de vaarstrook en aan weerszijden daarvan richting oever gelegen deel van de vaarweg dat als buffer dient tussen varende en liggende schepen;
veiligheidszone:deel van een vaarweg met een relatief hoog risico op ongevallen;
(…)

Afmetingenbesluit provinciale vaarwegen Zuid-Holland van 22 mei 2012

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
(…)
BESLUITEN
in te trekken hun besluit van 8 november 1994, nr. VV-73181, gewijzigd bij besluit van 3 november 1998, EV/134318;
te bepalen dat voor de volgende vaarwegen of gedeelten daarvan de afmetingen - met inbegrip van de lading - en de diepgang van een schip, een duweenheid of een gekoppeld samenstel, niet groter mogen zijn dan de onderstaande lengte, breedte en diepgang:
(…)
b gedeelte vanaf spoorbrug tot het Paddegat (Gouwe, Oude Rijn tussen Gouwsluis en de Heimanswetering, Heimanswetering, Woudwetering):
lengte 90 m
breedte 9,50 m
diepgang 2,80 m
Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012

Pagina 14:

(…)

Niet-openbare ligplaatsen voor (niet doorgaande) recreatievaart

Langs particuliere oevers wordt vaak ligplaats ingenomen, die voornamelijk fungeren als thuishaven. De behoefte aan deze ligplaatsen wordt onderkend. Het ongereguleerd toestaan van dergelijke ligplaatsen in de provinciale vaarwegen zou echter kunnen leiden tot onwenselijke situaties voor de vlotte en veilige doorvaart. Dit betekent dat het innemen van een ligplaats wordt gereguleerd door middel van een ontheffingensysteem. Een ontheffing voor dergelijke (nieuwe) ligplaatsen voor recreatievaart kan alleen worden verleend als aan alle veiligheidseisen wordt voldaan: buiten de vaarstrook, de veiligheidsstrook en de eventuele veiligheidszone. Bij de vaststelling van de vaarstroken en veiligheidszone is rekening gehouden met de betrokken belangen

Pagina 15:

Bestaande (legale) ligplaatsen aan particuliere oevers, die op grond van de nieuwe uitgangspunten niet wenselijk zijn (ze liggen geheel of gedeeltelijk binnen een vaarstrook en/of veiligheidsstrook en/of veiligheidszone), worden passief uitgefaseerd. Dit houdt in dat reeds verleende ontheffingen stand houden. Wanneer voor dezelfde plek een nieuwe aanvraag komt (bijvoorbeeld bij wisseling van perceeleigenaar) wordt echter geen ontheffing meer verleend.
Particuliere ligplaatsen voor recreatievaart aan een openbare oever (een oever in eigendom en/of beheer van een overheidsinstantie dan wel een oever die openbaar toegankelijk is) worden niet toegestaan omdat:
- de vlotheid en veiligheid van de doorgaande scheepvaart wordt beperkt door de aanwezigheid van ligplaatsen en in deze gevallen het doorvaartbelang zwaarder laat wegen;
- de provincie in geval van openbare oevers het belang van openbaarheid (openbaar gebruik) voorrang geeft op het particuliere belang (particulier gebruik).
(…)

BIJLAGE 2: Afmetingen voor veiligheidszones

Veiligheidszones

Voor een veiligheidszone bij bruggen en sluizen geldt in het algemeen een afstand van 1,5 maal de lengte van het maatgevende schip vanaf weerszijde van de brug of de sluis. Deze afstand is gerelateerd aan de zone voor wachtplaatsen die in de Richtlijnen Vaarwegen wordt gehanteerd. In deze zone zijn geen ligplaatsen gewenst, anders dan wachtplaatsen. Dit ter bescherming van genoemde belangen van het scheepvaartverkeer en de instandhouding van de vaarweg. Indien de nautische situatie daar aanleiding voor geeft wordt een veiligheidszone achterwege gelaten. Bij bruggen geldt een minimale afstand van 5m uit de buitenkant van de constructie. Bij een sluis is altijd een veiligheidszone aanwezig.
Bij kruispunten tussen vaarwegen met beroepsvaart of tussen een vaarweg met beroepsvaart en een recreatieve vaarweg kan de veiligheid in het geding zijn. In dat geval wordt 1,5 maal de lengte van het maatgevende schip gerekend vanaf het midden van het kruispunt. Bij bochten wordt zonodig een veiligheidszone van 1,5 maal de lengte van het maatgevende schip aan weerszijde van de bocht gehanteerd. Bij zwaaiplaatsen wordt 1,5 maal de lengte van het maatgevende schip vanaf het midden van de zwaaiplaats gerekend, tenzij de zwaairuimte feitelijk kleiner is dan het maatgevende schip. Dan wordt 1,5 maal de beschikbare ruimte (breedte van de vaarweg) bij de zwaaiplaats vrijgehouden. Bij hoogspanningsleidingen geldt een afstand van 27,5 meter vanuit de hartlijn van de leidingen. De veiligheidszone bij waterkerende constructies is gelijk aan de afmetingen van de constructie zelf.
Besluit van Gedeputeerde Staten van 18 december 2012 tot vaststelling van de beleidsregel ontheffingen ligplaatsen provinciale vaarwegen van Zuid-Holland (Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen).

Artikel 1 Definities

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
a. woonboot: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet;
b. inkassing: een met ontheffing of toestemming van de provincie aangelegde haven waarin parallel aan de vaarweg kan worden aangemeerd buiten de oorspronkelijke oeverlijn. Een inkassing maakt geen onderdeel uit van de vaarweg;
c. insteekhaven: een met ontheffing of toestemming van de provincie aangelegde haven waarin dwars op de vaarweg kan worden aangemeerd buiten de oorspronkelijke oeverlijn. Een insteekhaven maakt geen onderdeel uit van de vaarweg;
d. ligplaatsvoorziening: al hetgeen bestemd is om een vaartuig aan vast te leggen te maken, zoals steigers, meerpalen, bolders;
e. particuliere oever: grond die niet openbaar toegankelijk is en in eigendom toebehoort aan een eigenaar anders dan een overheidsinstantie;
f. maatgevend schip: schepen met afmetingen die zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel;
g. recreatievaartuig: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;
h. vaarweggebonden activiteit: een activiteit die ter uitoefening van een beroep of bedrijf op of aan het water plaatsvindt, alsook activiteiten met een maatschappelijk belang die door een vereniging of stichting worden uitgeoefend ten behoeve van recreatievaartuigen.
i. vaarstrook: dat deel van de vaarweg dat uitsluitend bestemd is voor varend verkeer. De vaarstrookbreedtes voor de provinciale vaarwegen zijn opgenomen in de tabel in de bijlage 2 bij deze beleidsregel;
j. vaartuig: naast het begrip in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een drijvend casco en vaartuig
in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren.
k. veiligheidsstrook: een waterstrook parallel aan de vaarstrook aan beide zijden richting oever die als buffer dient tussen varende en liggende schepen. De veiligheidsstrook blijft zoveel mogelijk vrij van ligplaatsen voor woon- of recreatiedoeleinden. De breedte van de veiligheidsstrook voor de
provinciale vaarwegen zijn opgenomen in de tabel in de bijlage 2 bij deze beleidsregel;
l. veiligheidszone: een gedeelte van de vaarweg met een relatief hoog ongevalrisico, zoals is beschreven in bijlage 3 van deze beleidsregel;

Artikel 3 Ontheffing voor ligplaats ten behoeve van recreatievaartuigen

Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het verbod om ligplaats in te nemen, zoals genoemd in artikel 16 eerste lid van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015, ten behoeve van een recreatievaartuig
indien:
de ligplaats niet gelegen is in een vaarstrook, veiligheidsstrook of veiligheidszone; en
het een ligplaats aan een particuliere oever betreft en de aanvrager van de ontheffing de rechthebbende van die oever is of schriftelijke toestemming van de rechthebbende van de oever heeft verkregen, of
de ligplaats aan een openbare oever aan de trajecten 2,3 7 of 8 betreft en de aanvrager een watersportvereniging is die een maatschappelijk doel dient en voor een ieder toegankelijk is.

Bijlage 1: Maatgevende schepen

(…)

Bijlage 3: Veiligheidszone provinciale vaarwegen Zuid-Holland

Veiligheidszone betreft het gedeelte van de vaarweg met een relatief hoog ongevalrisico. Deze liggen in de omgeving van bruggen, sluizen, bochten, kruispunten, zwaaiplaatsen, waterkerende constructies en hoogspanningslijnen en bestrijken daar de volle breedte van de vaarweg en hebben een lengte van maximaal 1,5 maal de lengte van het maatgevend schip; bij bruggen geldt een minimum afstand van 5m uit de buitenkant van de brug. Uitzondering zijn de toegang tot de Rijnhavenbrug in Alphen aan den Rijn en alle bruggen gelegen in het
Korte Vlietkanaal, Rijn, Additioneelkanaal en Uitwateringskanaal, waarbij een minimale veiligheidszone van 5 meter uit te brug geldt, aangezien hier geringe beroepsvaart plaatsvindt.

Voetnoten

1.Zie de definitie van “veiligheidszone” in Bijlage 1 bij de Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019.
2.Artikel 3.23, eerste lid van de Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019.
3.Zie de definitie van “kort verblijf” in Bijlage 1 bij de Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019.
4.Artikel 3, aanhef en onder a, van het Besluit van Gedeputeerde Staten van 18 december 2012 tot vaststelling van de beleidsregel ontheffingen ligplaatsen provinciale vaarwegen van Zuid-Holland (Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen).
5.Pagina 14 en 15 van het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012.
6.Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:868) en de uitspraak van 20 maart 2019 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2019:874).
7.Artikel 4:84 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
8.Artikel 2.1, tweede lid van de Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019.
9.Bijlage 1 behorende bij het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012.
10.Artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit van Gedeputeerde Staten van 18 december 2012 tot vaststelling van de beleidsregel ontheffingen ligplaatsen provinciale vaarwegen van Zuid-Holland (Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen).
11.Bijlage 2 behorende bij het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012.
12.Uitspraak van 2 februari 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:285).
13.Afmetingenbesluit provinciale vaarwegen Zuid-Holland van 22 mei 2012.
14.Pagina 18 van Richtlijnen Vaarwegen 2020.
15.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2016:3130).
16.Pagina 15 van de bijlage “Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012” bij het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland.
17.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AO5447).
18.Pagina 14 van de bijlage “Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012” bij het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland.
19.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285).