Uitspraak
18/6217 AW
OVERWEGINGEN
.De bedrijfsarts heeft daarbij meegedeeld dat appellant volledig is hersteld van zijn PTSS. Verder is in oktober 2012, naar aanleiding van de herhaalde melding van appellant van PTSS-klachten, voor appellant een afspraak gemaakt bij de bedrijfsarts om de functiemogelijkheden te beoordelen. Appellant heeft dit geweigerd, waarna de afspraak is geannuleerd. Verder is appellant op 19 december 2012 nog gezien door de bedrijfsarts in verband met regelmatig kortdurend verzuim. Deze heeft vastgesteld dat appellant volledig inzetbaar is in het eigen werk. In 2013 en 2014 hebben de contacten met de bedrijfsarts zich vooral gericht op de re-integratie van appellant nadat hij volledig arbeidsongeschikt raakte door de klachten aan zijn schouder. Daarbij zijn ook problemen in de werkrelatie gesignaleerd. Hierbij is op 18 februari 2014 door de bedrijfsarts geadviseerd dat sprake is van arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk. De adviezen van de bedrijfsarts met betrekking tot de re-integratie zijn, waar het gaat om de opbouw in uren en de te verrichten werkzaamheden, opgevolgd. Appellant is tewerkgesteld binnen zijn eigen district, maar bij een ander bureau. Ook is in april en september 2014 de mogelijkheid van de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation verkend, echter zonder resultaat. Het Uwv heeft de re-integratie-inspanningen van de korpschef aan het einde van de wachttijd in juni 2015 als voldoende beoordeeld. Ten slotte is van belang dat de diagnose PTSS na de eerdere diagnose in 2010 niet meer is gesteld. Appellant heeft zich in juli 2013 onder behandeling laten stellen van een psycholoog. Deze heeft alleen de diagnose depressieve stoornis kunnen stellen. Ook in het psychiatrisch expertiserapport van 28 april 2014 van Tilanus wordt geen PTSS vastgesteld, maar een angststoornis NAO. Weliswaar heeft Tilanus in dit rapport overwogen dat er enige klachten in het kader van de eerdere PTSS aanwezig zijn of opnieuw zijn geluxeerd, maar hij heeft daarbij tevens aangetekend dat vanwege diverse beeldbepalende factoren ten aanzien van de huidige klachten niet goed of niet voldoende kan worden gedifferentieerd. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen grond voor de conclusie dat de korpschef de signalen van appellant over een eventueel nog bestaande PTSS niet serieus heeft genomen. Dat wordt niet anders door wat appellant heeft aangevoerd over door hem gemiste carrièrekansen. Dat appellant de RIMOZ-opleiding ook na een aantal herkansingen niet met succes heeft afgerond en dat hij voor een aantal functies waarop hij heeft gesolliciteerd is afgewezen, betekent, wat daarvan verder ook zij, niet dat de in dit verband relevante zorgplicht niet of niet voldoende in acht is genomen. Op grond van het voorgaande is de Raad van oordeel dat de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat de signalen van appellant in 2012 over een eventueel nog bestaande PTSS serieus zijn genomen en dat de korpschef niet in zijn zorgplicht jegens appellant tekort is geschoten.