In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar relatie met een Spaanse partner. De aanvraag werd op 14 april 2021 afgewezen, omdat niet was aangetoond dat eiseres en haar partner gedurende zes maanden samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 22 juni 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 mei 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de staatssecretaris een te strikte uitleg gaf aan het begrip 'duurzame relatie'. Eiseres voerde aan dat zij en haar partner sinds september 2020 een relatie hadden en sinds 8 januari 2021 op hetzelfde adres woonden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet had aangetoond dat zij en haar partner gedurende de vereiste zes maanden samenwoonden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet in strijd met de hoorplicht had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Raad van State als zij het niet eens is met de beslissing.