In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, Verblijfsrichtlijn is bepaald dat, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen het gastland overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft, vergemakkelijkt.
Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang of verblijf.
In de richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn is op dit punt opgenomen dat “[gevraagd kan worden] bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de vreemdeling partner is van een EU-burger en dat het partnerschap duurzaam is. Het bewijs kan geleverd worden met elk passend middel. Het vereiste van duurzaamheid van de relatie moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de richtlijn om de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. In de desbetreffende nationale voorschriften kan worden verwezen naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is. In dat geval moet in de nationale voorschriften echter ook rekening worden gehouden met andere relevante aspecten (bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis). Elke weigering van inreis of verblijf moet schriftelijk worden gemotiveerd en moet openstaan voor beroep.”
Verweerder heeft de Verblijfsrichtlijn geïmplementeerd in het Vb. In artikel 8.7, eerste lid, Vb is bepaald dat hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb van toepassing is op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge het vierde lid, voor zover van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen relatie met de vreemdeling heeft.
Ingevolge artikel 8.13, derde lid, onder c, Vb, voor zover van belang, legt de vreemdeling een document over waaruit de duurzame relatie met een vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, blijkt.
Deze artikelen zijn nader uitgewerkt in de Vc. In paragraaf B10/2.2 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Duurzame relatie
In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
• voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of
• gezamenlijk een kind hebben.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.”