ECLI:NL:RBDHA:2022:6766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
09-767567-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 3 jaar gevangenisstraf voor deelname aan criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs

De rechtbank Den Haag heeft op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De verdachte was lid van een organisatie die zich bezighield met de import en verkoop van drugs in Nederland, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatiemiddelen zoals EncroChat en SkyECC. Tijdens het onderzoek zijn grote hoeveelheden contant geld en harddrugs aangetroffen in woningen en voertuigen van leden van de organisatie. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de ontwrichtende invloed van de georganiseerde drugshandel op de samenleving benadrukte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij een relatief kleine rol vervulde, toch een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de criminele activiteiten van de organisatie. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaar toegewezen, en de verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastelegging van deelname aan een criminele organisatie en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767567-20
Datum uitspraak: 12 juli 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te onbekend,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 juni 2021, 14 juni 2021, 2 september 2021 (alle pro forma), 18 november 2021, 6 december 2021, 31 maart 2022 (alle regie) en 13, 14, 17, 20, 21, 23 en 27 juni 2022 (inhoudelijke behandeling) en 28 juni 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. B. de Jonge en mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
(Criminele organisatie)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van één of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of art. 10a van de Opiumwet;
2.
(Verkoop)
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
(Voorbereidingshandelingen)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1,
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
zich en/of één of meer anderen meermalen, althans eenmaal gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft hij/hebben zij
- ( met gebruiker(s) van het account [naam 3] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne,
en/of
voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit (en)
- te weten een of meer PGP telefoon(s) en/of
- een geldtelmachine, verpakkingsfolie en/of aantekeningen met betrekking tot geldbedragen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit nietig verklaard dient te worden omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het – mede gelet op de omvang van het dossier – onduidelijk is welke concrete feiten worden bedoeld in het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Voor de verdediging dient het – met het oog op het kunnen voeren een effectieve verdediging – duidelijk te zijn waarvan de verdachte precies wordt verdacht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het in soortgelijke zaken gebruikelijk is een periode van handel te verwijten, zonder dat concrete overdrachten in een tenlastelegging geconcretiseerd worden. De tenlastelegging dient in samenhang met het dossier gelezen te worden. Het verwijt in onderhavige zaak is duidelijk en de dagvaarding dient geldig verklaard te worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging een zodanige opgave van het feit dient te zijn, dat – in combinatie met het onderliggende dossier – voldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
Onder feit 2 op de tenlastelegging wordt de verdachte primair verweten dat hij in de periode van 1 mei 2020 tot en met 9 maart 2021 in Den Haag meermalen opzettelijk cocaïne en/of heroïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd. In de tekst van de tenlastelegging wordt weliswaar niet gespecificeerd om welk gewicht, gedraging of datum het telkens gaat, maar dat betekent nog niet dat het verwijt onvoldoende concreet is. Het dossier bevat een proces-verbaal (AMB.117) met de bevindingen ten aanzien van de telefoon van de verdachte, waarin een Telegram-account aan de verdachte wordt gekoppeld en een aantal chatberichten van dit account wordt weergegeven, inclusief de datum waarop deze berichten zijn verstuurd. Ook bevat het dossier een proces-verbaal (AMB.106) waarin is beschreven dat bij de aanhouding van de verdachte een telefoon is aangetroffen, terwijl uit nader onderzoek bleek dat daarop een [naam 35] -app was geïnstalleerd waarin berichten stonden die betrekking leken te hebben op de handel in harddrugs (AMB.087). Deze processen-verbaal maakten al bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris deel uit van het dossier, zodat het voor de verdachte van meet af aan duidelijk moet zijn geweest waartegen hij zich had te verweren. Daarmee voldoet de dagvaarding aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 Sv. De dagvaarding is dus geldig.

4.Rechtmatigheid [naam 6] -/ [naam 35] -gegevens

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gezamenlijk met de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek [naam 4] , verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van [naam 6] - en [naam 35] -gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotities van 13 en 20 juni 2022 en in de brief van mr. De Leon van 18 oktober 2021, die als bijlage bij de laatste pleitnotitie is gevoegd.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van [naam 6] - en [naam 35] -gegevens strijdig met het EVRM, het Handvest, het Unierecht en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering. Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie. Daarbij heeft de officier van justitie onder meer verwezen naar overwegingen uit recente uitspraken van deze rechtbank (Rechtbank Den Haag 12 mei 2022 (onderzoek
[naam 5]), ECLI:NL:RBDHA:2022:4504 en 13 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4585). Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek [naam 4] is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door de bedrijven [naam 6] en/of [naam 35] , die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Het is niet zo dat elk van de verdachten in het onderzoek [naam 4] wordt verdacht gebruik te hebben gemaakt van beide diensten: van sommige verdachten is enkel het gebruik van de diensten van [naam 35] vermoed, niet die van [naam 6] .
Omdat alle verdachten echter ook deelneming aan een criminele organisatie is verweten (feit 1) en de verdenking is dat meerdere deelnemers aan die organisatie niet alleen gebruik maakten van de diensten van [naam 35] , maar ook van die van [naam 6] , zal de rechtbank bij de bespreking van het verweer zich uitlaten over de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van de gegevens van zowel [naam 6] als [naam 35] , ook in die gevallen waarin de verdachte zelf vermoed wordt zich alleen van [naam 35] te bedienen.
De verdenking tegen de verdachte ziet op het voorhanden hebben van een telefoon met [naam 35] .
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar de bedrijven [naam 6] en [naam 35] te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek [naam 6]
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar [naam 6] . De verdenkingen waren dat [naam 6] en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van [naam 6] werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van [naam 6] in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet ervan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de [naam 6] -telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[naam 7]gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd
[naam 8], gericht op het bedrijf [naam 6] , de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek
[naam 7]. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[naam 7]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de [naam 6] -gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [naam 4] .
Feitelijke gang van zaken onderzoek [naam 35]
Vanaf 2018 vond in Frankrijk, België en Nederland onderzoek plaats naar [naam 35] . Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via een zogenaamde IP-tap is in juli 2019 op basis van het Cybercrime-verdrag met de Nederlandse autoriteiten gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is op 13 december 2019 een JIT opgericht om de verdenkingen tegen [naam 35] nader te onderzoeken. De verdenkingen waren vergelijkbaar met die jegens [naam 6] .
Op 11 december 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd
[naam 36]gestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van [naam 35] . Dit onderzoek was een voortzetting van eerder onderzoek onder de naam
[naam 37], aangevuld met informatie uit onderzoek
[naam 38].
Het Nederlandse Openbaar Ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126t Sv en later 126ubaSv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 15 december 2020, respectievelijk 7 februari 2021.
Op 17 december 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek naar [naam 35] , op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van [naam 35] in Frankrijk. Door de inzet van dit middel hebben de Franse autoriteiten een aantal gegevens verkregen. Die gegevens zijn gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook – binnen het kader van het JIT – met Frankrijk gedeeld, zoals er ook technische kennis en expertise is gedeeld met betrekking tot de interceptie.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek
[naam 36]ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de [naam 35] -gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek [naam 4] .
Vertrouwensbeginsel
Voor zover de verweren zien op de rechtmatigheid van de verkrijging van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens in Frankrijk, stuiten die naar het oordeel van de rechtbank af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Zoals hiervoor weergegeven is het gebruikte interceptiemiddel, waarmee uiteindelijk de [naam 6] -gegevens zijn verkregen, getoetst en goed bevonden door een Franse rechter, beslissend op daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden.
Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens van verregaande invloed is geweest en groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd.
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiediensten van [naam 6] en [naam 35] werkten, hoe de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek [naam 4] . Ten aanzien van de [naam 35] -gegevens is daarnaast een brief van 2 juni 2022 van het Landelijk Parket, met bijlagen aan het dossier toegevoegd, met daarin een beschrijving van het verloop van de Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken en de internationale samenwerking met Frankrijk en België. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar [naam 6] en [naam 35] niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Dat blijkt ook niet uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Een Nederlandse inbreng maakt niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed bevonden. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Ook slaagt het verweer niet dat het beginsel van
equality of arms, dat voortvloeit uit het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, zich verzet tegen strikte toepassing van het vertrouwensbeginsel. Het beginsel van
equality of armsnoopt niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoeksdossier [naam 4] daartoe alle noodzakelijke stukken bevat.
Artikel 8 EVRM
De stelling van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel moet wijken omdat het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privacy is geschonden, nu er gegevens zijn onderschept van Nederlandse gebruikers, op Nederlands grondgebied, faalt. Weliswaar zijn er gegevens onderschept van telefoons die zich in Nederland bevonden, maar dat is gebeurd door het plaatsen van een ‘tool’ op die telefoons via een server die zich in Frankrijk bevond, waarna de informatie van die telefoons, via die server, naar de Franse autoriteiten werd gezonden. De gegevens zijn dus in het kader van een Frans opsporingsverzoek verkregen door – na machtiging van een Franse rechter – het plaatsen van een interceptiemiddel op een server in Frankrijk. In zoverre stuit dit verweer af op het interstatelijke vertrouwensbeginsel.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de overwegingen van de rechter-commissaris in de machtigingen van 27 maart 2020 respectievelijk 15 december 2020 en 7 februari 2021 is uit het onderzoek naar [naam 6] en [naam 35] naar voren gekomen dat een groot deel van de gebruikers deze diensten met name gebruikte voor het voorbereiden en plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende vormen van (georganiseerde) criminaliteit, en dat de gevoerde – versleutelde – communicatie veelal betrekking had op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. Dat betekent – en dat is ook de toets geweest die is voorafgegaan aan de afgifte van die machtigingen door de rechter-commissaris – dat de inbreuk op de privacy als relatief gering moet worden gezien. Er is daarom geen sprake van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Het verweer faalt dan ook.
Artikelen 7, 8 en 11 Handvest
Wat betreft de stelling dat het bewaren en gebruiken van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens strijdig is met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op de uitoefening van de in die artikelen genoemde rechten en vrijheden, aangezien de beperkingen voldoen aan de voorwaarden die zijn genoemd in artikel 52 van het Handvest, waarin de reikwijdte van deze rechten nader is bepaald. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gestelde inbreuk op artikel 8 EVRM, dat
mutatis mutandisop de door de verdediging aangehaalde artikelen uit het Handvest van toepassing is.
Unierecht
Verder is, anders dan de verdediging heeft betoogd, het bewaren en gebruiken van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens niet strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2002/58/EG betreffende privacy en elektronische communicatie. Deze Richtlijn is alleen van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap, met inbegrip van openbare communicatienetwerken die systemen voor gegevensverzameling en identificatie ondersteunen, zo volgt uit artikel 3 van de Richtlijn. Uit het dossier is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet gebleken dat in deze zaak bij het gebruikmaken van de toestellen van [naam 6] en [naam 35] en het vastleggen van gegevens op servers in Frankrijk sprake was van zodanige verwerking van persoonsgegevens. Sterker: het was juist het niet-verwerken dat de diensten van deze bedrijven zo kenmerkend maakte.
Evenmin is het gebruik van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens strijdig met het bepaalde in Richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daaronder vallende besluiten. Het is niet aannemelijk geworden dat de implementatie van deze richtlijn onjuist of onvolledig is, noch dat het verwerken van de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens in strijd is met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen en dat de [naam 6] - en [naam 35] -gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Gelet op deze conclusie behoeft de stelling van de verdediging dat het onderzoek
[naam 7]heeft te gelden als voorbereidend onderzoek op onderzoek [naam 4] , dan wel dat vormverzuimen uit onderzoek
[naam 7]van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het onderhavige onderzoek, geen bespreking.
De rechtbank wijst ten slotte de voorwaardelijke verzoeken af om de reeds eerder ingediende en weer herhaalde onderzoekswensen, zoals die zijn geformuleerd ter zitting en neergelegd in de pleitnotitie van 13 juni 2022, toe te wijzen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het inwilligen van deze onderzoekswensen niet noodzakelijk.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Inleiding
De zaak tegen de verdachte maakt deel uit van onderzoek [naam 4] . In dit onderzoek is tegen de zeven nu vervolgde personen de verdenking gerezen dat zij zich – onder meer – hebben bezig gehouden met (internationale) handel in harddrugs en dat zij daarbij een criminele organisatie hebben gevormd. Vijf van deze zeven personen zijn broers van elkaar, die allen de achternaam [naam 1] dragen en daarom hierna met de voornaam zullen worden genoemd.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang –nader worden ingegaan.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – integrale vrijspraak bepleit in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal eerst het onder 2 ten laste gelegde feit bespreken en vervolgens een oordeel geven over de onder 1 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.
5.4.1
Feit 2 – handel in harddrugs/voorbereidingshandelingen
Bewijsmiddelen
Op 9 maart 2021 is de verdachte aangehouden in de woning aan de [adres 2] te Den Haag. [2] De verdachte heeft verklaard dat hij deze woning huurde van [medeverdachte 1] . [3]
In de woning aan de [adres 2] werd een geldtelmachine aangetroffen [4] . De verdachte heeft verklaard dat de geldtelmachine van hem is. [5] Ook werd een hoeveelheid doorzichtig plastic folie aangetroffen, die mogelijk werd gebruikt om drugs in te verpakken. [6]
In de woning werden drie telefoons van het merk iPhone aangetroffen.
Er wordt vermoed dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding één van deze iPhones heeft getracht zoek te maken door deze tussen een stapel traytjes frisdrank en plastic tassen te leggen. [7]
Op deze telefoon – een witte Apple iPhone 8 – was de applicatie [naam 35] geïnstalleerd. Uit onderzoek is gebleken dat met voornoemde telefoon met het Sky-ID [naam 17] berichten zijn ontvangen en verstuurd. [naam 17] is eerder vermoedelijk in gebruik was geweest bij [medeverdachte 4] . [8] Uit onderzoek is gebleken dat het toestel op vermoedelijk 2 februari 2021 is uitgeschakeld. Op 7 maart 2021 – toen het toestel weer verbinding met een zendmast maakte – straalde deze in de voor de nachtrust bestemde tijd een zendmast aan, die de [adres 2] onder zijn bereik heeft. [9]
Een andere in de woning aan de [adres 2] te Den Haag aangetroffen telefoon, betrof een witte Apple iPhone 6. [10] De verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoon betrof. [11]
Op de telefoon stonden foto’s van (mogelijk) verdovende middelen en contant geld. [12]
Op deze telefoon is een Telegram gesprek van 7 maart 2021 tussen ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] ’ aangetroffen. ‘ [naam 2] is daarbij als ‘owner’ aangeduid,.
Het gesprek heeft de volgende inhoud.
[naam 3] zegt tegen [naam 2] dat hij 39K (vermoedelijk € 39.000) betaalt. [naam 2] vraagt hierop hoeveel hij afneemt, waarop [naam 3] ‘2’ antwoordt. [naam 3] geeft aan dat hij ‘tommy and 1111’ al heeft gehad. Hiermee doelt hij mogelijk op de stempels die normaliter op de cocaïneblokken staan afgedrukt. Op de telefoon van de verdachte is een foto van 11 februari 2021 aangetroffen met daarop afgebeeld een deel van een vermoedelijk blok cocaïne, met de opdruk ‘111’. [naam 2] vraagt vervolgens aan [naam 3] of hij ‘colo’ of ‘boli’ wil. [naam 3] geeft daarop aan dat hij ‘colo’ wil. Vervolgens wordt er onderhandeld over de prijs. [naam 2] geeft aan dat hij binnen een week colo kan leveren. [13]
Een derde aan de [adres 2] in beslag genomen telefoon, betrof een iPhone 7. De verdachte heeft verklaard dat deze zwarte iPhone 7 ook aan hem toebehoorde. De gebruiker van het Telegram-account op deze telefoon noemde zichzelf ‘ [naam 2] ’, een naam die als ‘owner’ is aangeduid. [14]
Het DNA van de verdachte is op een rietje van een pakje drinken aangetroffen in de woning [adres 3] .
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat de volgende in de chats gebruikte termen de volgende betekenis hebben:
  • ‘Stuks’ zijn kilo’s, ook wel blokken te zien op sommige foto’s in het dossier;
  • ‘Colo’ is Colombiaanse cocaïne;
  • ‘Boli’ is Boliviaanse cocaïne;
  • Met ‘28’ en ‘28,5’ wordt bedoeld de prijs van cocaïne.
Het oordeel van de rechtbank
De verdenking tegen de verdachte ziet op een Telegram-gesprek en de aangetroffen PGP-telefoon en goederen in de [adres 2] . De rechtbank zal eerst ingaan op de aangetroffen telefoons en het daarmee gevoerde gesprek.
Telefoons
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat in de woning waar de verdachte werd aangehouden drie telefoons zijn aangetroffen: een witte iPhone 6S, een zwarte iPhone 7 en een witte iPhone 8.
Op de
witte iPhone 8is een [naam 35] -app aangetroffen met daarin berichten die lijken te gaan over harddrugs. Gelet op de bevindingen rondom de aanhouding, waarbij de verdachte deze iPhone lijkt te hebben weggemaakt, en het feit dat deze telefoon vanaf 7 maart 2021 in de nachtelijke uren een zendmast aanstraalde in de buurt van de woning waar de verdachte verbleef, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte deze PGP-telefoon voorhanden heeft gehad en wel vanaf die datum. Uit het feit dat hij deze telefoon probeerde weg te maken leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat deze telefoon bestemd was voor het plegen van strafbare feiten zoals bedoeld in de Opiumwet.
Van de
witte iPhone 6Sen de
zwarte iPhone 7heeft de verdachte gezegd dat dit zijn telefoons zijn, dit heeft hij herhaald in een later verhoor. In beide telefoons is de naam ‘ [naam 2] ’ als ‘owner’ van het Telegram-account geregistreerd. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is die zich [naam 2] noemde in zijn telefoons. Dat in de telefoons Apple-ID’s geregistreerd zijn met andere namen, maakt het voorgaande niet anders aangezien ook aan een dergelijk Apple-ID iedere gewenste naam kan worden gegeven, zodat die naam niets zegt over de naam van de ‘owner’ van een Telegram-account.
Telegram-gesprek
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de eigenaar is van het Telegram-account op zijn witte iPhone 6S, concludeert de rechtbank dat de verdachte degene is geweest die het gesprek met [naam 3] d.d. 7 maart 2021 heeft gevoerd. De inhoud van het gesprek ziet zonder enige twijfel op harddrugs, gelet op de gebruikte termen, waarover [medeverdachte 5] in zijn verklaring uitleg heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 5] voor het bewijs kan worden gebruikt. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat deze verklaring, die hij heeft afgelegd in zijn eigen zaak, is gevoegd in het dossier van de verdachte (vgl. HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0641). Bovendien heeft de verdediging het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen door [medeverdachte 5] daarna als getuige te horen in de zaak van de verdachte. De rechtbank heeft ook geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring, nu [medeverdachte 5] bij het getuigenverhoor heeft verklaard dat hij blijft bij de door hem als verdachte afgelegde verklaring.
Overige goederen
In de woning waar de verdachte verbleef is ook een geldtelmachine aangetroffen, waarvan de verdachte heeft verklaard dat die van hem is. De verklaring dat hij die gevonden heeft op straat in de sneeuw, acht de rechtbank reeds op voorhand volstrekt onaannemelijk, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Ook aan de stelling van de verdediging dat een geldtelmachine niet behoort bij de voorbereiding van een strafbaar feit, gaat de rechtbank voorbij. Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in drugs grote hoeveelheden contant geld gemoeid zijn. Een geldtelmachine kan – bezien tegen die achtergrond – wel degelijk worden aangeschaft ter voorbereiding van de verkoop van harddrugs, bijvoorbeeld om een te ontvangen geldbedrag te tellen. Verder is in de woning waar de verdachte verbleef een grote hoeveelheid verpakkingsfolie aangetroffen, die gebruikt kan worden voor het verpakken van drugs. Mede gelet op het feit dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op een drinkpakje in de woning [adres 3] , die een productielocatie leek te zijn voor harddrugs, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte de geldtelmachine en het verpakkingsfolie voorhanden had en dat deze bestemd waren voor de (voorbereiding van de) handel in drugs.
Conclusie
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat de verdachte van 7 tot en met 9 maart 2021 een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad, dat hij op 9 maart 2021 een geldtelmachine en verpakkingsfolie voorhanden had en dat hij op 7 en 8 maart 2021 inlichtingen heeft uitgewisseld met [naam 3] over de prijs, de beschikbaarheid en de samenstelling van cocaïne. In de woning waar de verdachte woonde zijn geen drugs aangetroffen. Nu ook de Telegram-berichten niet wijzen op een voltooide drugstransactie, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde handel in drugs.
De rechtbank acht echter de subsidiair ten laste gelegde voorbereiding van handel in drugs wel bewezen, in de periode van 7 tot en met 9 maart 2021. Van het onderdeel ‘aantekeningen met betrekking tot geldbedragen’ zal de verdachte worden vrijgesproken, omdat de inhoud van die aantekeningen onvoldoende duidelijk is.
Ook van het medeplegen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken, omdat de inhoud van de chatberichten erop wijst dat de verdachte de berichten zelf uitwisselde en niet samen met een ander het account beheerde. Evenmin is gebleken dat hij de genoemde goederen samen met een ander voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat de berichten vanuit die plaats zijn verzonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
5.4.2
Feit 1 – deelname criminele organisatie
Onder feit 1 is de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan ook de andere verdachten in het onderzoek [naam 4] hebben deelgenomen, die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in artikel 10 en 10a van de Opiumwet.
Het juridisch kader van artikel 140 Sr (deelneming aan een criminele organisatie)
In zijn arrest van 5 juli 2022 heeft de Hoge Raad ten aanzien van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) het volgende overwogen (ECLI:NL:HR:2022:969, r.o. 2.4.2 - 2.4.4).
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
De bewijsmiddelen
a. In diverse processen-verbaal van identificatie staat met betrekking tot gebruikers van [naam 35] - en [naam 6] -accounts:
- [medeverdachte 1] gebruikte [naam 35] - account [naam 19] ; [16]
- [medeverdachte 2] gebruikte [naam 6] - accounts [account naam 2] en [naam 11] .com en [naam 35] - accounts L5R6FM, [naam 25] en [naam 14] ; [17]
- [medeverdachte 5] gebruikte [naam 6] - accounts [naam 9] en [naam 10] .com en [naam 35] - [account naam 6] [18]
- [medeverdachte 3] gebruikte [naam 35] - accounts [naam 21] en [naam 12] ; [19]
- [medeverdachte 4] gebruikte [naam 35] - account [naam 17] ; [20]
- [medeverdachte 6] gebruikte [naam 6] - account [naam 39] en [naam 35] -account [naam 13] ; [21]
- [verdachte] had vanaf 7 maart 2021 de telefoon voorhanden waarop het [naam 35] - account [naam 17] stond geregistreerd. [22]
In de chatberichten van de hiervoor genoemde accounts zijn onder meer de volgende berichten aangetroffen (zakelijk weergegeven, onderstreping toegevoegd):
[naam 9]naar
[account naam 2]op 4 april 2020:
Bro; Heb hier mooie toppers; Voor je; Colo; 27.250;[stuurt foto’s]
hier heb ik 25 st; kan genoeg erbij halen; zeg het maar; [account naam 2] :
oke van wie zijn die; heb gehoord worden niet hard die blijft pap; [23]
-
[naam 10] .comnaar
[naam 11] .comop 6 juni 2020:
Jo; Waar staat ie; Ik ga die 12 pakken[naam 11] .com:
Kom ik ben thuis; [24]
-
[naam 10] .comnaar
[naam 11] .comop 7 juni 2020:
Ik krijg zo die pap van opa voor die turkse ga die even tellen; Dan breng ik die naar jou; Jo moet ik die pap nu brengen; Jo; Ben er; Moet ik deze pap aan bolle geven; [naam 11] .com:
Ja; [naam 10] .com: Oké 220 plus 80 is hier; [25]
-
[naam 12]naar
[naam 13]op 27 november 2020:
Kom naar café bro; Kijk aub of niemand je volgt; [naam 13] :
Ok bro; Ik kom eraan[ [naam 13] stuurt een foto van een briefje met daarop vier namen en vier bedragen. De vier bedragen opgeteld geven een totaalbedrag van 1.072.000 (451.000 + 399.000 + 100.000 + 122.000)]; [26]
-
[naam 13]aan
[naam 14]op 8 december 2020:
Er is tp naar Griekenland; Van poes; Hij vraagt of dat voor interessant is;[naam 14] : Ja
; Vraag of ie een stukje verder komt in turkije; […] Oke top die ierland is intressant bro heb daar goeie klanten; [27]
[naam 22]aan [naam 15] op 13 december 2020:
Ja bro ik heb nog tp voor deze week uk bro laatste die nog gaat ik wilde sturen maar ze hebben mij nog geen pap gestuurd; Ja broer welke; Poeder of blok; Oké wacht ik geef je zijn mail van sky kan je gelijk met hem mailen en groepchat maken tussen hun; [naam 16] :[naam 17]; [28]
-
[naam 13]aan
[naam 12]op 14 december 2020:
Ik tel hier 428; moment ik krijg meer; bro;[naam 12]:
[naam 18] ; moet je vragen bro;[naam 13]:
hij zegt hij gaat proberen; bro;[naam 12];
hij heeft bro; [
[naam 13]stuurt foto met geld]; [29]
[naam 19]naar [naam 20] op 4 januari 2021:
Heb hier laatste 25 nog zozegt me broer; Ok?[stuurt foto van blok met wit poeder]; [30]
[naam 21]naar
[naam 22]op 9 januari 2021:
Je kan ze geven[naam 23]zo geven;
[naam 22]naar [naam 24] op 9 januari 2021:
Voor jou geef ik[naam 23]bro maar moet je niemand zeggen omdat ik de meest geef 29.5 maar nie; [naam 24] :
ja goed broer; nee niemand broer ik praat niet; [31]
[naam 21]naar
[naam 22]op 10 januari 2021:
Dan stuur ik boforma langs je dan rijd hij gelijk naar Rotterdam[naam 22]:
hoeveel moet ik hem geven; stuur hem[naam 21]:
alles; behalve 200tjes;
[naam 22]:
oke stuur hem[naam 21]:
oke laat me weten hoe veel daar is aub; [32]
[naam 22]naar
[naam 13]op 11 januari 2021:
Heb je foto van die donkere korrels;
[naam 13]:
ja bro; [33]
[naam 19]naar [naam 20] op 7 februari 2021:
Broerme broer vraagt mij 13en moet halve puntje of kwartje krijgen broer ligt eraan hoeveel mensen nemen; Dus kijk maar ik moet eten broer ga niet voor niks rennen kwartje wil ik eten endan moet ik me broer morgen vragenoké dan laat ik je weten oké morgen oké; [34]
[naam 19]naar [naam 20] op 10 februari 2021:
Er is 2000 binnen gekomen; Donkere en lichte; Oké dan weet jij dat ook broer; Oké kijk of je aan mij voor 12 kan gevendan zeg ik me broer dat hij liever via jou pakt; Oké;Dan pakt hij veel;
[…]Die prijs krijgt me broer albroer kijk als daar wat andere prijs is laat me weten broer; Broer kijkals ze aan me broer voor 12 geven pakt hij veel oke [35]
[naam 21]naar
[naam 13]op 7 februari 2021: [stuurt foto met bruine blokken met opdruk ROSE]
Ik heb zo donkere bro; 13250; [36]
[naam 19]naar
[naam 13]op 17 februari 2021: Is
goed bro voor hoeveel krijg jij ze dan a homo?; Luisteren dan gaan we morgen zeggen 26,5; Dan kunnen we kwartje pakken toch; [37]
[naam 21]naar
[naam 13]op 1 maart 2021:
Hoi bro slm; Ik stuur je foto;[stuurt foto met plastic zak met bruine inhoud]
Bid ze 13 aan bro; Daar zit je brood aan;Jij mag ze verkopen voor 13; 250 per st is je winst; kan je nieuwe tv kopen; [38]
-
[naam 25]naar [naam 26] op 16 juni 2020:
Broer luister heb ie tp klaar staan om spullen op te halen in Griekenland; En hoelang kan tp daar zijn; Kan ie dan tp regelen; donderdag of vrijdag; Ja blokken; Ja maar kan je tp regelen komende donderdag of vrijdag; Oké; 1000; Nee bromijn broertje is daar aldeze keer. [39]
In de chatberichten die aan [medeverdachte 2] [40] en [medeverdachte 3] [41] worden toegeschreven wordt gesproken over ‘tp’, ‘transport’, ‘UK’, ‘Colombia’, ‘Peru’, ‘Suriname’, ‘Argentinië’, ‘Maersk’, ‘CMA’, ‘kapitein’, ‘matroos’, ‘havens’ en ‘containers’. .
Bij de aanhouding van de verdachten en tijdens het daarop volgende onderzoek is onder meer het volgende aangetroffen:
In een
BMW X Reihemet [kenteken 1] (hierna: de BMW) bij de woning van [medeverdachte 2] : 110 kg cocaïne, 64,5 kg heroïne en een bedrag van € 481.650; [42]
- In een
Citroën Jumpymet [kenteken 2] (hierna: de Citroën Jumpy) achter de woning waar [medeverdachte 3] verbleef: circa 43 kg cocaïne en 17 kg heroïne, een geldtelmachine, en een bedrag van € 3.585.235; [43]
- In de woning
[adres 3]in Den Haag: bakken met poederresten, 25 liter geelbruine vloeistof, 4kg crème poeder, een vacuüm sealmachine met mallen, een stalen persframe met krik, 10 persplaten met logo’s (o.a. Audi en Anker), een persmal met poederresten, verpakkingsmiddelen, vloeipapier, 40 rollen tape, een zak met 1000 elastiekjes, weegschalen, mixers, een kartelmes en zeven jerrycans met Aceton; [44]
- In de woning
[adres 2]in Den Haag, het BRP-adres van [medeverdachte 1] en waar [verdachte] tijdelijk verbleef: meer dan 150 frisdrankblikjes en een kuip met daarin opgedroogde gipsachtige mortel. [45]
- In de woning
[adres 4]in Den Haag, het woonadres van [medeverdachte 4] : een bedrag van € 3.900, een centrifuge, 32 flessen met ammoniak, meer dan 25 kg aan versnijdingsmiddelen, en zeven geprepareerde frisdrankblikjes; [46]
- In de woning
[adres 5]te Den Haag, het verblijfadres van [medeverdachte 3] : een geldbedrag van € 18.250; [47]
- In de woning
[adres 6], het woonadres van [medeverdachte 2] : een geldbedrag van € 135.000; [48]
- In de woning
[adres 7], het woonadres van [medeverdachte 5] : een geldbedrag van in totaal € 3.975. [49]
Op verschillende plekken is het DNA aangetroffen van verdachten uit het onderzoek [naam 4] :
In de BMW is het DNA van [medeverdachte 6] aangetroffen op een boodschappentas Dirk, waarin blokken met cocaïne zaten; [50]
- In de BMW is verder het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen op de Adidas rugzak waarin het geldbedrag van € 481.650 zat en is een vingerafdruk van [medeverdachte 2] aangetroffen op een boodschappentas Lidl, waarin blokken met cocaïne zaten; [51]
- In de Citroën Jumpy is op twaalf verschillende plekken (waaronder op de boodschappentassen met geld, de rugzak en de handschoen onder de geldtelmachine) het DNA van [medeverdachte 3] aangetroffen; [52]
- In de woning [adres 3] Den Haag is het DNA van [verdachte] aangetroffen op een rietje van een pakje Capri Sun op de salontafel in de woonkamer en het DNA van [medeverdachte 2] op de binnenzijde van een handschoen uit een boodschappentas. [53]
Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 5] op vragen van zijn raadsman, de rechtbank en de officieren van justitie – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard: [54]
  • met
  • hij wilde iets verdienen met de in- en verkoop van harddrugs;
  • hij werd benaderd om transport te zoeken voor harddrugs van een ander en heeft daarvoor een van zijn broers benaderd;
  • om drugs aan anderen te kunnen leveren zocht hij contact met een van zijn broers, waarna hij het antwoord doorgaf aan zijn contact;
  • hij kon niet zelf de prijs bepalen waarvoor hij drugs aan anderen verkocht, dit diende hij eerst aan een van zijn broers te vragen.
Het adres [adres 2] in Den Haag is het BRP-adres van [medeverdachte 1] . Hij verhuurde de woning aan [verdachte] . Het adres wordt regelmatig genoemd in de chatberichten van de hierboven genoemde accounts, om elkaar te ontmoeten of geld af te leveren. Foto’s van het interieur van deze woning zijn verstuurd door [naam 11] @ [naam 6] .com ( [medeverdachte 2] ) en [naam 9] @ [naam 6] .com ( [medeverdachte 5] ), waarbij ook een grote hoeveelheid geld en een geldtelmachine te zien zijn. [55] In de woning is een geldtelmachine aangetroffen. [56] Uit observaties blijkt dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] in de periode december 2020 en januari 2021 ook bij deze woning zijn gezien. [57] Op 8 februari 2021 stuurde [naam 19] naar [naam 27] :
Broer als je wilt kan je komen halen zijn 1250 blokken […] Kom waar je altijd naar [naam 29] komt. [58] [getuige] heeft verklaard dat het Marokkaanse neefje van de onderbuurman van nummer 71 (deze buurman heette [naam 28] en wordt ook ‘lange’ genoemd) in de woning [adres 3] heeft gelogeerd. Hij verklaarde dat ' [naam 29] ', wiens echte naam [verdachte] is, ook op nummer 71 woonde. [59] In de chatberichten van de genoemde accounts wordt ‘ [naam 29] ’ vele malen genoemd. [60]
Ten aanzien van de stempels/opdrukken op de aangetroffen drugs is het volgende geverbaliseerd.
In de telefoon van [verdachte] zijn Telegramberichten van 7 maart 2021 gevonden over ‘have you seen ICON’. [naam 35] -account [naam 22] ( [medeverdachte 2] ) verstuurde op 7 en 8 maart 2021 foto’s van blokken ICON. [naam 35] -account [naam 19] ( [medeverdachte 1] ) verstuurde op 8 maart een foto van een blok ICON met groen verpakkingsmateriaal. [medeverdachte 1] verstuurt dezelfde foto die [medeverdachte 2] eerder stuurde, en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] sturen een foto door die eerder door [medeverdachte 3] is gestuurd. [61]
- In de BMW van [medeverdachte 2] (op naam van [verdachte] ) is op 9 maart 2021 een groot aantal groene ICON blokken gevonden, totaal 110 kg. [62]
- In de Citroën Jumpy van [medeverdachte 3] zijn 43 blokken cocaïne aangetroffen, waaronder een aantal groene pakketten met de opdruk ICON, een aantal zilveren pakketten met de opdruk "Mercedes-Benz" en een aantal donker gekleurde pakketten met de opdruk van een "anker". [63]
[naam 14] ( [medeverdachte 2] ) stuurde op 24 februari 2021 naar [naam 15] :
Slm bro als je echt haast hebt kan ik je 7 geven die zijn kant en klaar maar wollah zitten 200 erin ik wilde ze ook sturen als je haast heb geef ik je dielaat ik gelijk maken is ankerbr. [64]
- In de woning [adres 3] werden persplaten met logo’s van Audi en Anker en een boodschappentas met vellen A4 aangetroffen met daarop logo’s van Audi en van een anker. [65]
- In chats van [naam 13] (geïdentificeerd als [medeverdachte 6] ) werden op 2 maart 2021 afbeeldingen van (vermoedelijk) blokken cocaïne met stempels AUDI en Mercedes gestuurd en de tekst: 'Ja deze is garantie bro' (...) 'Zijn toppers bro'. [66]
i. In de BMW, de Citroën Jumpy en een VW Up met [kenteken 3] (hierna: de VW Up) op naam van [medeverdachte 1] zijn professioneel ingebouwde verborgen ruimtes aangetroffen. [67] De verborgen ruimtes in de Citroën Jumpy en de VW Up waren te openen door middel van een afstandsbediening. In de verborgen ruimtes van de BMW en de Citroën Jumpy zijn – zoals hiervoor al werd vermeld – grote hoeveelheden harddrugs aangetroffen. In verschillende chatberichten van [naam 21] ( [medeverdachte 3] ) wordt gesproken over ‘de plaats auto’ en de ‘stash auto’, waarbij ook een foto is verstuurd van een auto die is herkend als de Citroën Jumpy. [68] In chatberichten tussen [account naam 2] ( [medeverdachte 2] ) en [naam 30] (door [account naam 2] opgeslagen als ‘ [naam 31] ’) informeert [account naam 2] naar de mogelijkheden ten aanzien van auto’s met verborgen ruimtes en hoe groot die ruimtes dan zijn. [69] [naam 32] ( [medeverdachte 6] ) biedt transport aan voor Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Spanje: ‘ik heb met vrachtwagen en stash’. [70]
De verdachten (met uitzondering van [medeverdachte 3] ) hebben in de periode van juni 2019 tot februari 2020 samen gereisd in verschillende combinaties: [verdachte] & [medeverdachte 1] (Marokko), [verdachte] & [medeverdachte 6] (Alicante), [medeverdachte 5] & [medeverdachte 4] & [verdachte] (Marokko), [medeverdachte 5] & [verdachte] (Londen, Malaga en Marokko). Enkele verdachten zijn daarnaast ook individueel naar het buitenland gereisd, met bestemmingen Alicante, Malaga, Marokko en Athene. [71]
In de telefoons van sommige verdachten zijn foto’s van de overige verdachten aangetroffen, genomen op verschillende locaties en in wisselende samenstellingen. [72]
In augustus 2019 zijn gesprekken opgenomen die zijn gevoerd tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] toen [medeverdachte 3] gedetineerd zat in Alphen aan den Rijn. In de uitwerking van die gesprekken is te lezen dat tikgeluiden hoorbaar waren, die waarschijnlijk werden veroorzaakt door henzelf om het opnemen van de gesprekken te verstoren. In de gesprekken gaat het onder meer over opdrachten die [medeverdachte 6] krijgt om ‘een bak’ weg te halen (waarmee boetes worden gemaakt), wordt gesproken over ‘ [naam 33] ’ en ‘die [naam 34] ’ en ‘ [naam 9] ’, geeft [medeverdachte 3] de instructie ‘Leg/geef/lever hem 2 kilo’ en wordt gesproken over een bak die [medeverdachte 6] gaat wegbrengen, waarbij [medeverdachte 3] uitleg geeft over een afstandsbediening. [73]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Alle verdachten zijn geïdentificeerd als gebruiker van één of meer accounts van de versleutelde berichtendiensten [naam 6] en [naam 35] , behalve [verdachte] die alleen een [naam 35] -telefoon voorhanden had. Via die accounts hadden de verdachten contact met elkaar en met derden over de aankoop, de verkoop, de prijzen en het vervoer van heroïne en cocaïne. Uit de berichten blijkt dat de verdachten onderling en met derden harddrugs verhandelden, dat zij grote geldbedragen beschikbaar hadden en ook aan elkaar overhandigden en dat gesproken werd over vervoer van drugs via transportlijnen uit onder andere Zuid-Amerika.
Bij doorzoeking van de woningen en voertuigen van de verdachten zijn op meerdere plekken grote hoeveelheden harddrugs, drugsgerelateerde goederen en grote geldbedragen aangetroffen. Dit betreft met name de voertuigen die zijn aangetroffen bij de woningen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en de woning van [medeverdachte 2] . In de woning [adres 3] in Den Haag, gelinkt aan [medeverdachte 1] en [verdachte] , en in de woning van [medeverdachte 4] zijn veel drugsgerelateerde goederen aangetroffen, die erop duiden dat deze woningen zijn gebruikt als productielocatie van harddrugs. Zo zijn daar persplaten aangetroffen met logo’s (Audi en Anker) die ook op een aantal cocaïneblokken zaten die zijn gevonden in de genoemde voertuigen. In de BMW, de Citroën Jumpy en de woning [adres 3] zijn DNA-sporen en vingerafdrukken van verschillende verdachten gevonden. Verder zijn in drie voertuigen professioneel ingebouwde verborgen ruimtes gevonden, terwijl daarover ook in de chatberichten werd gesproken.
De verdachten konden bovendien tegelijkertijd beschikken over blokken cocaïne met de opdruk ICON. Zo werden op 7 en 8 maart 2021 foto’s rondgestuurd, eerst door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en vervolgens ook door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] , waarbij deze blokken te koop werden aangeboden aan anderen. Op 9 maart 2021 werden in voertuigen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] vele blokken cocaïne met opdruk ICON aangetroffen. Dit duidt op een gestructureerde samenwerking met betrekking tot de aankoop, het voorhanden hebben en de handel in cocaïne.
De woning [adres 2] was – zo blijkt uit de chatberichten – een ontmoetingsplek voor de verdachten en hun contacten en werd gebruikt om drugs en geld op te halen of te brengen. Ook werden daar mogelijk frisdrankblikjes geprepareerd, zodat daarin drugs zouden kunnen worden verborgen. In de woning van [medeverdachte 4] werden soortgelijke blikjes aangetroffen, welke blikjes daadwerkelijk waren geprepareerd. De verdachten ontmoetten elkaar ook op andere locaties en reisden (in wisselende samenstellingen) gezamenlijk naar het buitenland. In de telefoons van enkele verdachten zijn foto’s aangetroffen waarop andere verdachten uit dit onderzoek te zien zijn. Dit alles laat zien dat de verdachten nauw bij elkaar waren betrokken.
Uit het procesdossier blijkt dat in de samenwerking tussen de verdachten een zekere rolverdeling is aan te wijzen. Met de invoer van harddrugs vanuit het buitenland naar Europa hielden met name [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich bezig, zo blijkt uit hun chatberichten. Bij deze twee verdachten zijn ook de grote hoeveelheden drugs en geld aangetroffen. De aansturende rol van [medeverdachte 3] blijkt ook uit de gesprekken uit 2019 die in de gevangenis zijn opgenomen, waarin het lijkt te gaan over [medeverdachte 5] en over een auto met stashruimte. De drugs werd binnen Europa en in Nederland met name verhandeld door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Daarbij is te zien dat zij drugs te koop aanbieden of door anderen worden gevraagd om drugs te regelen. In deze berichten valt op dat zij de verkoopprijzen eerst moeten afstemmen, zoals ook uit de verklaring van [medeverdachte 5] ter terechtzitting blijkt. [medeverdachte 4] is betrokken geweest bij meer uitvoerend werk (bij hem zijn goederen aangetroffen voor het wassen en versnijden van drugs). Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de blokken ICON laat zien dat de drugs eerst beschikbaar was voor [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] deze drugs aan derden te koop hebben aangeboden, terwijl ze de drugs niet zelf voorhanden hadden. [medeverdachte 1] heeft niet alleen berichten gestuurd over de verkoop van drugs, maar bezat ook een auto met stashruimte en heeft zijn woning ter beschikking gesteld.
[verdachte] had een auto van een van de andere leden van het samenwerkingsverband op zijn naam. Daarbij huurde hij van een ander lid van het samenwerkingsverband ( [medeverdachte 1] ) een woning, die gebruikt werd als ontmoetingsplek en als locatie voor de overdracht van drugs/geld; de aanwezigheid van een geldtelmachine en verpakkingsmateriaal in de woning maakt dat duidelijk. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een PGP-telefoon van weer een ander lid van het samenwerkingsverband ( [medeverdachte 4] ) kwijt te maken tijdens zijn aanhouding. De verdachte heeft verder een aantal reizen gemaakt met diverse leden van het samenwerkingsverband en staat hij op foto’s met andere leden. In de woning van de verdachte is een grote hoeveelheid blikjes aangetroffen, terwijl in de woning van weer een ander lid zulk soort blikjes maar dan geprepareerd zijn gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de rol van de verdachte worden beschreven als die van loopjongen. Gezien de diverse verbanden tussen hem en andere leden van het samenwerkingsverband is zijn bijdrage echter niet onbelangrijk geweest. Dit blijkt ook wel uit vele chatberichten, waarin andere leden van de criminele organisatie het hebben over
[naam 29](die wordt gestuurd om iets te halen of te brengen), waarin de door hem gehuurde woning wordt genoemd of waarin hij op foto’s te zien is. Ook een op zijn telefoon aangetroffen foto waarop de verdachte veel geld in zijn hand vasthoudt, maakt duidelijk dat de verdachte zich al langere tijd inlaat met criminele activiteiten.
De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat tussen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek [naam 4] een zodanig duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband bestond, dat gesproken kan worden over een criminele organisatie. Het oogmerk van deze organisatie was – zo blijkt uit de chatberichten en de aangetroffen goederen – de invoer van en de handel in cocaïne en heroïne dan wel het voorbereiden of bevorderen daarvan. Uit de chatberichten van de individuele verdachten blijkt ook dat zij daarvan wetenschap hadden.
Ten aanzien van de pleegperiode zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het vroegst aanwijsbare moment waarop de verdachte bij de organisatie betrokken was. Uit de chatberichten blijkt een onderlinge samenwerking die teruggaat tot in elk geval april 2020. In de opgenomen gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] uit augustus 2019 wordt echter ook al gesproken over ‘ [naam 33] ’ en ‘ [naam 9] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ), een auto met afstandsbediening en over ‘geef hem 2 kilo’. Dit zijn elementen die behoren tot de kern van hetgeen is overwogen over de onderlinge samenwerking tussen de verdachten. Verder blijkt dat enkele verdachten al sinds november 2019 in wisselende samenstellingen naar het buitenland zijn gevlogen. Daarom zal de rechtbank in de zaken van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] uitgaan van een pleegperiode vanaf 1 augustus 2019, in de zaken van [verdachte] en [medeverdachte 1] vanaf 19 november 2019 (de datum waarop zij samen naar Batouta zijn gevlogen), in de zaak van [medeverdachte 2] vanaf 4 april 2020 (de datum waarop hij contact had met [medeverdachte 5] via [naam 6] ) en in de zaak van [medeverdachte 4] vanaf 20 november 2020 (de dag waarop hij met [verdachte] en [medeverdachte 5] naar Batouta is gevlogen). In alle zaken loopt de bewezenverklaring tot 9 maart 2021, de dag waarop de verdachten zijn aangehouden, omdat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de criminele organisatie voor die datum is opgehouden te bestaan.
Ten aanzien van de pleegplaats overweegt de rechtbank dat het, nu de woonplaats van de verdachte Den Haag betreft, aannemelijk is dat het deelnemen door de verdachte vanuit Den Haag heeft plaatsgevonden. Nu dit niet met zekerheid is vast te stellen, zal de rechtbank als pleegplaats ‘Den Haag en/of elders in Nederland’ bewezen verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – onder feit 1 bewezen verklaren dat de verdachte gedurende de periode 19 november 2019 tot en met 9 maart 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit de op de dagvaarding genoemde personen, die tot doel had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 19 november 2019 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5]en/of [medeverdachte 6] en/of met meerdere andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 lid 3 en/of lid 4 en/of lid 5 van de Opiumwet en/of art. 10a
van de Opiumwet;
2. ( subsidiair)
hij in de periode van 7 maart 2021 tot en met 9 maart 2021 te Den Haag en/of elders in Nederland, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1voor te bereiden en/of te bevorderen,
eenander inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, immers heeft hij (met
degebruiker van het account [naam 3] ) inlichtingen uitgewisseld over de prijs en/of beschikbaarheid en/of samenstelling van cocaïne,
en
voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit
- te weten een PGP telefoon en
- een geldtelmachine
enverpakkingsfolie.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafmaat op het standpunt gesteld dat rekening dient te worden gehouden met de (kleine) rol van de verdachte bij de strafbare feiten, de korte duur daarvan en daarnaast ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat hij nog jong is en geen relevante documentatie heeft. Verder dient rekening gehouden te worden met artikel 63 Sr vanwege een veroordeling in september 2021. De onrechtmatige verkrijging en het gebruik van de [naam 35] gegevens dient volgens de raadsman te leiden tot strafvermindering. De raadsman heeft bepleit een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met hieraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf en eventueel een lange werkstraf. Ten slotte heeft de raadsman verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen, dan wel de huidige schorsing voort te zetten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende enkele dagen schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor drugshandel. Hij heeft inlichtingen uitgewisseld over de prijs, beschikbaarheid en samenstelling van cocaïne.
De verdachte heeft bovendien gedurende een periode van bijna anderhalf jaar deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met (internationale) drugshandel. De verdachte heeft daarin de rol van loopjongen vervuld, zo blijkt uit de chats. Dat maakt echter niet dat zijn rol als beperkt moet worden gezien, nu de verdachte een veelheid van handelingen heeft verricht voor diverse andere leden van de criminele organisatie. Zo heeft de verdachte een auto op zijn naam laten stellen, heeft hij geld en drugs opgehaald, heeft hij zijn woning ter beschikking gesteld als ontmoetingsruimte en overdrachtslocatie voor drugs en geld, terwijl hij daar ook goederen voorhanden heeft gehad gerelateerd aan (de voorbereiding) van de handel in drugs. Daarmee heeft hij eraan bijgedragen dat de handel in verdovende middelen door het samenwerkingsverband doorgang kon vinden en vloeiend verliep. Dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Daarbij komt dat de nauwe banden van de verdachte met de andere verdachten (waarvan er vijf tot één familie behoren) en zijn welwillendheid voor hen te werken zorgwekkend zijn te noemen: de verdachte lijkt te zijn gebruikt voor vele, uiteenlopende bijdragen. Dat de loyaliteit van de verdachte ver gaat, blijkt niet alleen uit het feit dat hij diverse reisjes met verschillende leden van voornoemde familie heeft gemaakt en erop uit te sturen was voor het brengen en halen van goederen, maar ook uit het feit dat hij ten tijde van zijn aanhouding een PGP-telefoon heeft geprobeerd zoek te maken die eerder gebruikt werd door een ander lid van het samenwerkingsverband. Ook een op zijn telefoon aangetroffen foto waarop te zien is de verdachte veel geld in zijn hand vasthoudt, maakt duidelijk dat de verdachte zich al langere tijd inlaat met criminele activiteiten en dat met een zekere trots doet.
De georganiseerde handel in drugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Harddrugs zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Bij gebruikers die daarvoor de financiën niet hebben leidt de behoefte aan drugs bovendien tot overlastgevende vermogensdelicten, zoals winkeldiefstallen en woninginbraken, om zo de verslaving te kunnen financieren.
Dat bij de handel in drugs veel geld omgaat, is niet alleen een feit van algemene bekendheid, maar blijkt ook bij dit crimineel samenwerkingsverband uit de foto’s van grote hoeveelheden contant geld en het daadwerkelijk aantreffen van miljoenen aan contant geld. Van de georganiseerde drugshandel en de miljoenen die daarmee gepaard gaan, gaat in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Zo valt uit chatberichten af te leiden dat binnen het crimineel samenwerkingsverband contacten bestonden met personen in bijvoorbeeld havens die kennelijk konden zorgen voor het transport van verdovende middelen. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee uiteindelijk onze democratische rechtsstaat. Dat geldt te meer als de drugshandel in een georganiseerd crimineel samenwerkingsverband wordt begaan. De structuur en duurzaamheid van een dergelijk verband, dat in dit geval professioneel opereerde en uit meerdere personen bestond, maakt de ondermijnende slagkracht groter en de bestrijding ervan moeilijker.
Vanuit het oogpunt van vergelding voor de ontwrichting waaraan de verdachte als lid van het criminele samenwerkingsverband heeft bijgedragen en ook om anderen ervan te weerhouden zich in te laten met de georganiseerde drugscriminaliteit, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 mei 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte in september 2021 voor witwassen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, waarmee artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Strafvermindering vanwege vormverzuimen?
Zoals hiervoor reeds is overwogen (onder 4.3) is de verkrijging en het gebruik van de [naam 35] -gegevens niet onrechtmatig en vormt het – anders dan de verdediging heeft bepleit – geen grond voor strafvermindering.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een voortgangsverslag toezicht van de reclassering over de verdachte d.d. 23 mei 2022, waaruit volgt dat de verdachte zich goed heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die hem in het kader van zijn schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgelegd.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt in de straftoemeting gedifferentieerd naar hoeveelheden drugs. Uit de beperkte chatberichten van de verdachte, die niet meer dan twee dagen omvatten, valt niet eenduidig op te maken hoeveel drugs nu concreet werd voorbereid voor de handel. Het zwaartepunt van de bewezenverklaring ligt naar het oordeel van de rechtbank in het geval van de verdachte bij zijn langdurige deelname aan een crimineel samenwerkingsverband.
Uit de Oriëntatiepunten volgt dat, bij de handel in drugs, de deelname aan een criminele organisatie een verhoging van het aantal maanden tot bijna twee jaren gevangenisstraf met zich brengt. Nu bij de voorbereidingshandelingen van de verdachte geen concrete hoeveelheden drugs kunnen worden vastgesteld, maakt dat aansluiting bij de Oriëntatiepunten lastig. Gelet echter op de ernst van de feiten en de bijbehorende wettelijke strafbedreiging – deelneming aan een criminele organisatie kent ingeval die organisatie het oogmerk heeft op de handel en invoer van harddrugs (artikel 11b van de Opiumwet) een strafmaximum van acht jaar gevangenisstraf – en gelet op de lange duur van de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie en zijn verwevenheid, in allerlei vormen, met andere leden van het samenwerkingsverband, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden is.
Afwijzing verzoek betreffende de voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis is geschorst tot aan de einduitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen. Voor zover de raadsman heeft bedoeld een nieuw verzoek tot schorsing te doen, ziet de rechtbank daarvoor ook geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a en 11b van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid, en 10a van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal ‘Onderzoek [naam 4] ’, [nummer] van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1870).
2.P. 1278.
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
4.P. 194.
5.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
6.P. 192.
7.P. 1279, p. 280.
8.P. 280, p. 186-187, AMB.058, p. 150-152.
9.P. 551.
10.P. 276, p. 283.
11.P. 1294.
12.P. 285-286.
13.P. 291-292, p. 285, p. 303.
14.P. 578-579, p. 1299.
15.Het proces-verbaal van de verklaring van de [medeverdachte 5] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
16.AMB.057 (p. 139 ev.).
17.AMB.010, (p. 85 ev.), AMB.008 (p. 90 ev.), AMB.196 (p.656 ev.) en AMB.231 (p. 777 ev.).
18.AMB.012 (p. 43 ev.), AMB.069 (p. 212), AMB.165 (p. 571 ev), AMB.219 (p. 729 ev.).
19.AMB.054 (p. 23 ev.).
20.AMB.059 (p. 150 ev.).
21.AMB.019 (p. 157 ev), AMB.088 (p. 263 ev).
22.Zie de bewijsmiddelen genoemd onder 5.4.1 van dit vonnis.
23.P. 100-101.
24.P. 117.
25.P. 81.
26.P. 521-522.
27.P. 795.
28.P. 152.
29.P. 523.
30.P. 145.
31.P. 471.
32.P. 471.
33.P. 471.
34.P. 145.
35.P. 147-148.
36.P. 31.
37.P. 140-141.
38.P. 35.
39.P. 778.
40.P. 102-103, 105, 111, 113-118.
41.P. 41-42, 620-624, 764-773.
42.P. 567, 596-570, 744, 1652-1656, 1805-1812, 1813-1818, 1819-1824, 1825-1828.
43.P. 308, 310, 322, 511-512, 1801-1804, 1830, 1833, 1835, 1837.
44.P. 324-327.
45.P. 194-196.
46.P. 235-236, 238-241, 584-587, 612.
47.P. 4 van het beslagdossier.
48.P. 487.
49.P. 473-486.
50.P. 921, 1653, 1677.
51.P. 935-936, 943-944, 1631, 1653, 1753.
52.P. 921-922, 1679-1683 , 1712-1714.
53.P. 815, 819, 1789-1790.
54.Het proces-verbaal van de verklaring van de [medeverdachte 5] ter terechtzitting d.d. 13 juni 2022.
55.P. 182, 191, 34-349, 669-673
56.P. 194.
57.P. 761-763.
58.P. 666.
59.P. 1318-1319.
60.Bijlage 1 bij repliek officier van justitie van 27 juni 2022.
61.P. 305, 497, 569-570, 667, 696-697, 698-699, 780-786.
62.P. 547, 1667.
63.P. 511.
64.P. 793.
65.P. 326.
66.P. 725.
67.P. 219, 226, 310, 502, 546-548.
68.P. 608-611.
69.P. 103-104.
70.P. 165-166.
71.P. 848-850.
72.P. 244-248, 288-291, 826.
73.P. 351-355.