ECLI:NL:RBDHA:2022:6650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 22 december 2021 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, die op 15 december 2021 was gedaan. Op 17 mei 2022 heeft de staatssecretaris het eerdere besluit ingetrokken, maar eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken en richtte zich nu tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 december 2020. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de brief van eiser van 17 mei 2022 moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn beslist op de aanvraag van eiser, wat leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Eiser heeft verzocht om een termijn van maximaal zes weken voor de staatssecretaris om een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor het niet mogelijk is om dwangsommen op te leggen in deze procedure.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit aan eiser moet bekendmaken.