ECLI:NL:RBDHA:2022:6650

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL22.8923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 22 december 2021 beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, die op 15 december 2021 was gedaan. Op 17 mei 2022 heeft de staatssecretaris het eerdere besluit ingetrokken, maar eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken en richtte zich nu tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 27 december 2020. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de brief van eiser van 17 mei 2022 moet worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn beslist op de aanvraag van eiser, wat leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Eiser heeft verzocht om een termijn van maximaal zes weken voor de staatssecretaris om een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor het niet mogelijk is om dwangsommen op te leggen in deze procedure.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit aan eiser moet bekendmaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8923

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft op 22 december 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 15 december 2021. [1]
Bij besluit van 17 mei 2022 heeft verweerder het besluit van 15 december 2021 ingetrokken.
Bij brief van 17 mei 2022 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het door hem ingestelde beroep niet intrekt en dat het zich thans richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 27 december 2020.
Verweerder heeft op 10 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 13 juni 2022 heeft eiser het beroep met zaaknummer NL21.19988 ingetrokken.
Met instemming van partijen doet de rechtbank uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. De brief van eiser van 17 mei 2022 merkt de rechtbank, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld.
2 Verweerder heeft bij het besluit van 17 mei 2022 volstaan met intrekking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag en niet opnieuw een besluit op de aanvraag genomen. Aldus heeft verweerder niet binnen de ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor het nemen van een besluit gestelde termijn op de aanvraag van 27 december 2020 beslist.
3. Nu verweerder ermee bekend was dat, na de intrekking van het besluit van 15 december 2021, de situatie zou ontstaan dat op de aanvraag van 27 december 2020 niet tijdig is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb redelijkerwijs niet van eiser worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelde. Het beroep is gegrond.
4. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een korte termijn van maximaal zes weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt. Ter onderbouwing van de mogelijkheid om dwangsommen vast te stellen of op te leggen wordt verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 22 april 2022 [2] en van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 [3] . Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep niet tijdig beslissen terecht is ingediend, omdat de beslisstermijn is verstreken. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [4] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling een termijn van in totaal zestien weken te geven, nu hij voornemens is eiser uit te nodigen voor een FMMU-medisch onderzoek en eiser hierna aanvullend te horen. Verder wijst verweerder op het feit dat het niet mogelijk is om een rechterlijke dwangsom aan de uitspraak te verbinden.
6. Op eisers beroep is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Artikel 1 van deze wet bepaalt er sinds 11 juli 2021 weer beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Conform de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, en omdat verweerder voornemens is nader onderzoek te doen en eiser aanvullend te horen, zal de rechtbank deze termijn bepalen op zestien weken (het 8+8-wekenmodel).
7. Met betrekking tot het verzoek van eiser om verweerder een dwangsom op te leggen, oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de Tijdelijke wet volgt dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om in asielzaken beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het niet van toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb betekent evenwel dat de vreemdeling ook onder de gewijzigde Tijdelijke wet met het instellen van beroep niet tijdig beslissen niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of kunnen worden opgelegd.
8. Eiser heeft op 17 mei 2022 en dus na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, zodat de rechtbank niet bevoegd is om aan de uitspraak een dwangsom te verbinden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zittingsplaats Arnhem te volgen in het oordeel dat de Tijdelijke wet op dit punt in strijd is met het Unierecht. Voor zover eiser zich door het overleggen van deze uitspraken beroept op het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel is deze rechtbank van oordeel dat een dergelijk beroep niet kan slagen omdat de asielprocedure diverse wezenlijke verschillen kent ten opzichte van andere procedures. Voor zover eiser met deze uitspraken zich wil beroepen op het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel is deze rechtbank en zittingsplaats in navolging van zittingsplaats Rotterdam van oordeel dat dit beroep niet kan slagen omdat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat geen nadere dwangsom aan deze uitspraak kan worden verbonden.
9. Vaststaat dat verweerder niet binnen de hiervoor gestelde termijn op de aanvraag van eiser heeft beslist. Gelet hierop veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond in zoverre het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zestien weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met zaaknummer NL21.19988.