ECLI:NL:RBDHA:2022:6649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
NL22.12501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van een Unieburger naar Polen; voorlopige voorziening afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Unieburger, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd geconfronteerd met een voorgenomen uitzetting naar Polen. De verzoeker had op 1 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de uitzetting en verzocht om opschorting van de overdracht tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat er sprake was van onverwijlde spoed.

De voorzieningenrechter overwoog dat de voorgenomen overdracht van de verzoeker als een handeling van een bestuursorgaan wordt aangemerkt, waartegen bezwaar openstaat. De rechter benadrukte dat de mogelijkheid tot bezwaar beperkt is tot de wijze waarop de uitzetting wordt uitgevoerd en dat nieuwe feiten en omstandigheden door de vreemdeling moeten worden aangevoerd om de rechtmatigheid van de uitzetting te betwisten. De verzoeker stelde dat hij zijn verblijf in Nederland effectief had beëindigd, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij Nederland daadwerkelijk had verlaten.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verwijderingsbesluit van 13 december 2021, dat in rechte vaststaat, nog steeds geldig was en dat de verzoeker geen feiten had aangedragen die zouden wijzen op een wijziging van zijn situatie. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van griffierechten. De uitspraak werd op 1 juli 2022 telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.12501

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.W.A. Croonen).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoeker meegedeeld dat hij voornemens is om hem uit te zetten naar Polen op maandag 4 juli 2022 om 12:05 uur.
Verzoeker heeft daartegen op 1 juli 2022 bezwaar gemaakt. Hij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zijn overdracht wordt opgeschort tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Verzoeker heeft tegen de voorgenomen feitelijke uitzettingshandeling bezwaar gemaakt bij verweerder, zodat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening zal behandelen als connex aan dit bezwaar.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar is in gevallen als deze beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruikt maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar bij uitzondering mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8704, en 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
5. Het ligt daarbij op de weg van de vreemdeling om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Wordt daaraan niet voldaan, of is het aangevoerde niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden. Ook dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405. Dit is slechts anders als zich een geval voordoet zoals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 (
Bahaddar), ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
Feiten
6. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
7. Bij besluit van 13 december 2021 (het verwijderingsbesluit) heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker in Nederland geen rechtmatig verblijf als Unieburger meer heeft. Dit besluit is op 18 februari 2022 in persoon aan eiser uitgereikt. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vast staat.
8. Op 22 juni 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Bij uitspraak van 1 juli 2022 is het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard (NL22.11795).
Standpunten
9. Verzoeker voert aan dat hij na de uitreiking van het verwijderingsbesluit naar Polen is teruggekeerd, dat hij ruim drie maanden buiten Nederland heeft verbleven en dat hij op zoek is naar een baan. Volgens verzoeker heeft hij dan ook zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigd zodat het verwijderingsbesluit niet kan dienen als grondslag voor de voorgenomen uitzetting. Verzoeker verwijst hierbij naar zijn verklaringen zoals opgetekend in het proces-verbaal van 22 juni 2022 voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring.
10. Daarnaast voert verzoeker aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Daarbij stelt hij dat verweerder zich baseert op registraties, waar de klemtoon zou moeten liggen op door de rechter vastgestelde strafbare feiten. Ook stelt hij dat uit zijn justitiële documentatie blijkt dat diverse strafzaken zijn geseponeerd. Verder stelt hij dat verweerder niet heeft gemotiveerd hoe de onherroepelijke veroordelingen zijn gewogen.
11. Ten slotte voert eiser aan dat het Poolse rechtssysteem gebreken vertoont, waardoor de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer is gewaarborgd. Daarbij wijst hij op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, internationale rechtshulpkamer, van 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:179.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet heeft onderbouwd dat hij Nederland daadwerkelijk en effectief heeft verlaten. De enkele verklaring van verzoeker op 22 juni 2022 is daartoe volgens verweerder onvoldoende, temeer daar verzoeker in een eerder gehoor op diezelfde dag heeft verklaard na het verwijderingsbesluit juist niet uit Nederland te zijn vertrokken. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover zou moeten worden aangenomen dat het Poolse rechtssysteem structurele gebreken kent, niet is gebleken dat dit voor verzoeker persoonlijk gevolgen zou kunnen hebben.
Beoordeling
13. Het enkele fysieke vertrek van een Unieburger van het grondgebied van het gastland volstaat niet om volledig te voldoen aan een verwijderingsbesluit zoals bedoeld in de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Om op dat grondgebied een nieuw verblijfsrecht op grond van de Verblijfsrichtlijn te verkrijgen, moet de Unieburger dat grondgebied niet alleen fysiek verlaten maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd, zodat, bij zijn terugkeer naar het grondgebied van het gastland, zijn verblijf niet kan worden geacht in werkelijkheid een voortzetting te zijn van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied. Of dit het geval is dient te worden beoordeeld op basis van een algehele beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021 (
F.S.), ECLI:EU:C:2021:506.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 22 juni 2022 om 17:31 uur heeft verklaard dat hij Nederland na het verwijderingsbesluit niet heeft verlaten, om vervolgens op diezelfde dag om 20:22 uur al weer van die verklaring terug te komen. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het dossier niet blijkt van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker na het verwijderingsbesluit Nederland heeft verlaten, laat staan dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het verwijderingsbesluit zijn gelding niet heeft verloren en kan dienen als grondslag voor de voorgenomen uitzetting op 4 juli 2022.
15. Voor zover verzoeker aanvoert dat hij niet langer een gevaar voor de openbare orde vormt, leidt dat niet tot aantasting van het in rechte vaststaande verwijderingsbesluit. Niet is gebleken dat de situatie inmiddels zodanig is gewijzigd dat het verwijderingsbesluit alsnog ter discussie zou moeten komen te staan.
16. In de door verzoeker aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2021 is een overlevering naar Polen ondanks twijfels over de rechtsstaat aldaar toegestaan. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de betrokkene geen informatie heeft verschaft over zijn persoonlijke situatie waaruit bleek van zwaarwegende gronden om aan te nemen dat hij in Polen geen eerlijk proces heeft gehad. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker ook geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat de gebreken in het Poolse rechtssysteem voor hem persoonlijk gevolgen zullen hebben. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet weet of hij in Polen daadwerkelijk (al dan niet terecht) is veroordeeld.
17. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de uitzetting van verzoeker onmiskenbaar in strijd zou zijn met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zoals bedoeld in het
Bahaddar-arrest.
Conclusie
18. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 1 juli 2022 om 17:33 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 1 juli 2022 om 17:35 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.