ECLI:NL:RBDHA:2022:6452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.17072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsplicht en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit bezittende vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland bij haar echtgenoot. De aanvraag werd op 23 maart 2021 door verweerder afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de inburgeringsplicht en het middelenvereiste. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 1 oktober 2021 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat zij ontheffing van de inburgeringsplicht had moeten krijgen vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder haar medische problemen en het onvermogen om het inburgeringsexamen af te leggen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de inburgeringsplicht en dat er geen objectieve omstandigheden zijn die haar ontheffing rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht de aanvraag had afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat het inburgeringsexamen haar recht op gezinshereniging onmogelijk maakte.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omstandigheden van de echtgenoot van eiseres geen reden vormen om haar te ontheffen van de inburgeringsplicht. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres kan binnen vier weken in beroep gaan bij de Raad van State als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17072

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Referent is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1979 en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Met haar aanvraag van 22 oktober 2020 beoogt zij toegang tot en verblijf in Nederland bij haar echtgenoot.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de inburgeringsplicht en het middelenvereiste. [1] Eiseres komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor vrijstelling of ontheffing van de inburgeringsplicht en ook niet voor vrijstelling van het middelenvereiste. Verweerder heeft het primaire besluit met het bestreden besluit gehandhaafd door de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren.
Waarom is eiseres het niet met verweerder eens?
3. Eiseres stelt dat verweerder haar had moeten ontheffen van de inburgeringsplicht. In dit kader wijst zij op diverse bijzondere omstandigheden, haar onvermogen om het examen af te leggen en haar medische problemen. Deze omstandigheden heeft ze onderbouwd met (medische) stukken. Eiseres stelt dat zij zich afdoende heeft ingespannen om te voldoen aan haar inburgeringsplicht. Ze heeft geprobeerd om Nederlandse lessen te volgen en is naar de ambassade geweest voor een onderzoek. Ook werpt verweerder haar ten onrechte het middelenvereiste tegen. Verweerder heeft ten onrechte niet meegewogen dat haar echtgenoot feitelijk ten minste twee jaar arbeidsongeschikt is, nu hij ruim twintig jaar in de bijstand zit, hij medische problemen heeft en van zicht op werk geen sprake is. Haar echtgenoot zit wat dit betreft in een uitzichtloze situatie, wat de eis van vijf jaar vrijstelling van de sollicitatieplicht onevenredig maakt. Eiseres wijst daarbij erop dat verweerder het middelenvereiste niet hoeft tegen te werpen omdat het een bevoegdheid is. [2] Tot slot had verweerder haar of referent moeten horen in bezwaar, omdat zij diverse persoonlijke omstandigheden hebben aangevoerd. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Inburgeringsplicht
4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de inburgeringsplicht en dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van deze plicht. In geschil is of verweerder eiseres had moeten ontheffen van de inburgeringsplicht gelet op de door haar aangevoerde bijzondere, individuele omstandigheden. [4]
5. Uit het door eiseres aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak K. en A. van 9 juli 2015 [5] volgt dat een inburgeringsplichtige vreemdeling moet worden vrijgesteld van deze plicht als blijkt dat deze plicht de uitoefening van het recht op gezinshereniging in zijn of haar geval onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met één of meer omstandigheden die er objectief aan in de weg staan dat het examen niet (met goed gevolg) kan worden afgelegd, zoals leeftijd, opleidingsniveau, financiële situatie of gezondheidstoestand (ook van de betrokken gezinsleden van de gezinshereniger). Ook één enkele omstandigheid kan zo zwaar wegen dat de verplichting tot het afleggen en het behalen van het examen niet als voorwaarde mag worden gesteld. Verweerder heeft dit nader uitgewerkt in paragraaf B1/4.7 van de Vc 2000 [6] en Werkinstructie 2020/3 (geldig tot 1 januari 2022).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het verzoek om ontheffing van de inburgeringsplicht heeft afgewezen, omdat niet gebleken is dat het vereiste om met goed gevolg het inburgeringsexamen af te leggen het uitoefenen van het recht op gezinshereniging voor eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Niet gebleken is dat eiseres (medische) problemen heeft waardoor van haar geen inspanningen mogen worden verwacht ter voorbereiding op het examen. Uit de door haar overgelegde medische verklaringen blijkt weliswaar dat haar cognitieve vaardigheden beperkt zijn, maar dit komt niet door medische of aangeboren problemen. Verweerder stelt terecht dat beperkte cognitieve vaardigheden door persoonlijkheid, opleiding en sociale omstandigheden niet op voorhand maken dat van eiseres geen inspanningen verwacht mogen worden in de voorbereiding op het inburgeringsexamen. Haar leeftijd, nationaliteit en ongeletterdheid maken dit niet anders. Verweerder wijst er in dit kader terecht op dat het studiemateriaal en het examen geschikt is voor diverse opleidingsniveaus en voor analfabeten. Daar komt bij dat eiseres tot op heden het examen niet heeft afgelegd. Voor zover uit de verklaring van het Institut du Monde Arabe d’Iformatique van 7 januari 2021 blijkt dat eiseres leerproblemen heeft doordat ze niet kan ontcijferen en schrijven, stelt verweerder terecht dat aan deze verklaring te beperkte waarde toekomt omdat dit niet nodig is voor het inburgersingsexamen. Het doet daarmee geen afbreuk aan wat hiervoor is overwogen. Verder stelt verweerder terecht dat de inhoud van de verklaring niet objectief verifieerbaar is. Tot slot vormen de (medische) omstandigheden van de echtgenoot van eiseres ook geen reden om haar te ontheffen. Niet is gebleken dat hij niet zonder de aanwezigheid van eiseres kan gedurende de periode die zij nodig heeft om te slagen voor het inburgeringsexamen.
7. Het niet voldoen aan de inburgeringsplicht, maakt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier en is op zichzelf voldoende om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank gaat ten overvloede in op de gronden die eiseres heeft aangewend tegen het middelenvereiste en het niet horen in bezwaar.
Middelenvereiste [7]
8. Tussen partijen is niet in geschil dat uit de stukken die eiseres heeft overgelegd niet blijkt dat haar echtgenoot vijf jaar door het college van Burgermeester en Wethouders is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat van een uitzichtloze situatie geen sprake is, omdat het in de lijn der verwachting ligt dat de echtgenoot van eiseres op 17 april 2022 kan aantonen dat hij vijf jaar is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Voor verweerder bestond er ook geen aanleiding om eiseres vrij te stellen van het middelenvereiste omdat haar echtgenoot volledig arbeidsongeschikt zou zijn. Stukken waaruit dit blijkt ontbreken. Het feit dat verweerder de bevoegdheid, en geen verplichting, heeft om eiseres het middelenvereiste tegen te werpen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder het in dit geval niet had moeten tegenwerpen. De omstandigheden van eiseres en haar echtgenoot zijn niet zodanig bijzonder dat deze afwijking van de beleidsregels rechtvaardigen.
De hoorplicht in bezwaar
9. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat van het horen kan worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. Deze situatie doet zich hier voor. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat zij nog altijd niet aan de voorwaarden voldeed. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van horen in bezwaar. De door eiseres aangehaalde uitspraken brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Wat is de conclusie?
10. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Eiseres beroept zich daarbij op artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000) en de uitspraak van 10 juni 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBDH:2021:5917.
3.Eiseres doet daarbij een beroep op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:973, 23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878 en 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1192.
4.Zie artikel 3.71a, tweede lid, van het Vb 2000.
5.ECLI:EU:C:2015:453.
6.De Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Zie B7/2.1.1 van de Vc 2000.