ECLI:NL:RBDHA:2022:6445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.13003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Venezolaanse eiseres met medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Venezolaanse eiseres. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard. De eiseres, geboren in 1939, heeft in haar asielaanvraag medische klachten ingediend, waaronder Parkinson met dementie, en heeft gesteld dat zij in Venezuela bedreigd en verwaarloosd is door haar neef. De staatssecretaris erkende de bedreigingen, maar oordeelde dat deze onvoldoende waren om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. In plaats daarvan werd de eiseres een reguliere verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij haar zoon, geldig van 10 december 2019 tot 10 december 2024.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de medische toestand van de eiseres onder bijzondere omstandigheden kan leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, dit niet automatisch betekent dat zij recht heeft op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft bevestigd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gronden waren voor het verlenen van asiel, en dat de eiseres met de verleende reguliere verblijfsvergunning voldoende bescherming heeft gekregen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegewezen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13003

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft eiseres wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor verblijf bij haar zoon.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1939 en bezit de Venezolaanse nationaliteit. Zij heeft op 10 december 2019 een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij diverse medische klachten heeft en er in het verleden meerdere malen misbruik van haar is gemaakt door personen die haar verzorgden. Zo is zij bedreigd en verwaarloosd door haar neef.
2. Bij besluit van 8 augustus 2021 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder vindt het geloofwaardig dat eiseres is bedreigd en verwaarloosd door haar neef, maar vindt dit onvoldoende om haar een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Verweerder ziet ook geen aanleiding eiseres een verblijfsvergunning regulier te verlenen. Wel heeft verweerder eiseres uitstel van vertrek verleend in afwachting van een besluit op de ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vw 2000.
3. Bij besluit van 5 november 2021 heeft verweerder eiseres uitstel van vertrek verleend voor een jaar, geldig van 19 oktober 2021 tot 19 oktober 2022. Uit het BMA-advies volgt dat het de verwachting is dat eiseres bij het uitblijven van de medische behandeling op korte termijn in een medische noodsituatie terecht komt en dat informatie over de beschikbaarheid van de medische behandeling in Venezuela niet beschikbaar is. Dit maakt volgens verweerder dat er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [2] om medische redenen.
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit naar aanleiding van het uitstel van vertrek het besluit van 8 augustus 2021 ingetrokken, de asielaanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond, maar eiseres wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor verblijf bij haar zoon op grond van artikel 8 van het EVRM, geldig van 10 december 2019 tot 10 december 2024.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
5. Eiseres betoogt in beroep dat haar ten onrechte geen verblijfsvergunning asiel is verleend. Zij stelt dat gedwongen terugkeer een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM, vanwege haar ziektebeeld – o.m. Parkinson met dementie – en het verloop daarvan, in combinatie met het feit dat de medische behandeling in Venezuela niet beschikbaar is. Daar komt bij dat zij sterk afhankelijk is van derden, zodat het risico op uitbuiting bij terugkeer reëel is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat eiseres kan doorprocederen over de weigering om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, terwijl haar wel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. [3]
7. Verweerder stelt in het geval van eiseres terecht dat er geen grond bestaat om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Hoewel uitzetting in verband met de medische toestand van een vreemdeling onder uitzonderlijke omstandigheden kan leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM, volgt uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat de vreemdeling daarmee niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft dit in het geval van eiseres terecht beoordeeld in de ambtshalve toetsing of artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is. [4] Voor zover eiseres stelt dat zij vanwege haar afhankelijkheidsrelatie bij terugkeer een reëel risico op uitbuiting loopt, is dit ondervangen doordat verweerder haar uitstel van vertrek heeft verleend en uiteindelijk aanleiding heeft gezien om haar een verblijfsvergunning regulier te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM vanwege haar afhankelijkheidsrelatie met haar zoon.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft eiseres geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
2.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3582, r.o. 2.2).
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 7 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:30, r.o. 4.1.) en 8 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2397, r.o. 3.2).