ECLI:NL:RBDHA:2022:6376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/09/597174 / HA ZA 20-774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'afstammelingen' in testamenten en de gevolgen voor erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een erfrechtskwestie betreffende de uitleg van het woord 'afstammelingen' in een testament. De erflaatster, mevrouw [naam 1], overleed op 11 januari 2019. In haar testament, opgesteld in 1993, werd het begrip 'afstammelingen' gebruikt, maar er was onduidelijkheid over wie daar precies onder viel. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], stelden dat alleen de eigen kinderen en de kinderen van de partner onder 'afstammelingen' moesten worden verstaan, terwijl de gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2], betoogden dat ook (achter)kleinkinderen onder deze term vielen.

De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren in het testament die erop wezen dat de erflaatster iets anders bedoelde dan alle afstammelingen, inclusief (achter)kleinkinderen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de tekst van het testament en de context waarin het was opgesteld. De rechtbank concludeerde dat de negen afstammelingen van de erflaatster, evenals [eiser 1] en zijn dochter, als legatarissen recht hadden op een erfdeel van het saldo van de nalatenschap. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, terwijl de vorderingen van de gedaagden werden toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moest dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/597174 / HA ZA 20-774
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1] ,

2.
[eiser 2]te [plaats 2] , Spanje,
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde 1]te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. G.S.A.J. Kuis te Leidschendam,
en na oproeping ex artikel 118 Rv:
1.
[gedaagde 2]te [plaats 3] ,
advocaat mr. J.M. Peet te Den Haag,
2.
[gedaagde 3]te [plaats 2] , Spanje,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 4]te [plaats 1] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen:
a.
[minderjarige 1]te [plaats 1] ,
b.
[minderjarige 2]te [plaats 1] ,
niet verschenen,
4.
[gedaagde 1]te [plaats 1] , in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige kinderen:
a.
[minderjarige 1]te [plaats 1] ,
b.
[minderjarige 2]te [plaats 1] ,
niet verschenen,
5.
[gedaagde 5]te [plaats 4] ,
niet verschenen.
De verschenen partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd. Eisers worden samen [eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 21 juli 2020, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [gedaagde 1] met productie 1;
  • de rolbeslissing van 27 januari 2021, waarin is bepaald dat de kleinkinderen van erflaatster opgeroepen moeten worden;
  • het verleende verstek tegen [gedaagde 4] en [gedaagde 1] in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het verstek verleend tegen [gedaagde 5] ;
  • de rolbeslissing van 10 maart 2021 waarin nadere informatie wordt gevraagd over de domiciliekeuze van [gedaagde 3] ;
  • akte uitlating en overleggen productie van de zijde van [eisers] , met productie 22;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eisers] ;
  • de rolbeslissing van 31 maart 2021 waarin verstek wordt verleend tegen [gedaagde 3] ;
  • de conclusie van antwoord tevens inhoudende eis in reconventie van de zijde van [gedaagde 2] met productie 1;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 14 april 2022 van de zijde van [gedaagde 2] met productie 2 en 3;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 april 2022.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 januari 2019 is overleden mevrouw [naam 1] (hierna erflaatster). Erflaatster is bij leven gehuwd geweest in eerste echt met de heer [naam 2] , welk huwelijk in 1976 is ontbonden door echtscheiding. Tijdens dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten [gedaagde 1] en [eiser 2] . Erflaatster is in 1985 hertrouwd met de heer [naam 3] onder het maken van huwelijkse voorwaarden. De heer [naam 3] is in eerste echt gehuwd geweest met mevrouw [naam 4] en uit dit huwelijk is één kind geboren, te weten [eiser 1] . Binnen het huwelijk van erflaatster en de heer [naam 3] zijn geen kinderen geboren.
2.2.
Op 31 augustus 1993 hebben erflaatster en de heer [naam 3] nagenoeg gelijkluidende testamenten laten opstellen voor mr. J.C.A.M. Huntjens, destijds notaris te Dordrecht. In het testament van erflaatster is onder meer bepaald (waarbij eventuele taal- en stijlfouten worden overgenomen):

III. Ik legateer aan de afstammelingen van mijn echtgenoot, die waren zij tevens mijn afstammelingen, bij mijn overlijden als erfgenamen tot mijn nalatenschap zouden zijn geroepen, een bedrag in contanten ter grootte van hun erfdeel in het hierna nader te definiëren saldo van mijn nalatenschap, indien zij als afstammelingen naast mijn afstammelingen tot mijn nalatenschap zouden zijn geroepen, op welke uitkering in contanten de voorwaarden en bepalingen van toepassing zijn, welke gelden voor de hierna onder IV aan mijn afstammelingen tot te delen uitkeringen.
IV. Gebruik makende van de bevoegdheid, mij verleend bij artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek, maak ik bij deze tussen mijn genoemde echtgenoot en mijn afstammelingen de verdeling van mijn nalatenschap als volgt:
Ik deel toe:
A. aan mijn genoemde echtgenoot: alle goederen die tot mijn nalatenschap zullen blijken te behoren, onder de verplichting:
1. (…)
2. om aan ieder van mijn overige erfgenamen wegens overbedeling uit te keren: de aan deze toekomende erfdelen, berekend in het saldo van mijn nalatenschap, indien ik hen tezamen met de hiervoor onder III genoemde legatarissen, alswaren die laatsten eveneens mijn afstammelingen, in verhouding van de onder de gestelde omstandigheden geldende erfdelen volgens de wet met uitsluiting van mijn echtgenoot tot mijn erfgenamen zou hebben benoemd.
B. aan ieder van mijn overige erfgenamen: recht op een uitkering in contanten te doen door mijn genoemde echtgenoot, voor ieder ten bedrag van het hem of haar in het saldo van mijn nalatenschap toekomende erfdeel, indien ik hen tezamen met de hiervoor onder III genoemde legatarissen, als waren die laatsten eveneens mijn afstammelingen, in verhouding van de onder de gestelde omstandigheden geldende erfdelen, volgens de wet met uitsluiting van mijn echtgenoot tot mijn erfgenamen zou hebben benoemd.
(…)
V. Uitdrukkelijk bepaal ik, dat diegenen van mijn kinderen of verdere nakomelingen die de bij deze akte gemaakte verdeling van mijn nalatenschap, na daartoe door mijn echtgenoot te zijn verzocht, niet binnen drie maanden schriftelijk en onvoorwaardelijk bekrachtigen, dan wel de verdeling of enig onderdeel daarvan betwisten of de nietigheid van de verdeling of enig onderdeel daarvan, op welke grond dit ook zij, inroepen, in de legitieme portie worden gesteld,
(…)
VI. Indien mijn echtgenoot, voornoemd, voor of tegelijk met mij komt te overlijden, beschik ik als volgt:
a. Ik legateer, af te geven binnen acht maanden na mijn overlijden, aan de afstammelingen van mijn echtgenoot, die waren zij eveneens mijn afstammelingen, bij mij overlijden als erfgenamen tot mijn nalatenschap zouden zijn geroepen, een bedrag in contanten ter grootte van hun erfdeel in het saldo van mijn nalatenschap, indien zij als afstammelingen naast mijn afstammelingen zouden zijn geroepen.
b. In benoem tot erfgenamen van mijn gehele nalatenschap, onder verplichting het vorenstaande legaat af te geven:
mijn afstammelingen.
(…)
VIII. Ik bepaal, dat al hetgeen mijn erfgenamen en legatarissen uit mijn nalatenschap zullen verkrijgen evenals de daarvan afkomende revenuen – niet zal vallen in enige gemeenschap, waarin de verkrijger(ster) is gehuwd, mocht huwen of gehuwd mocht geraken.
2.3.
Op 6 april 1995 is de heer [naam 3] overleden. De notaris die destijds betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [naam 3] heeft diens testament zo uitgelegd dat erflaatster, [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde 1] ieder recht hadden op 1/4e deel van de nalatenschap. Van de afwikkeling van de nalatenschap van de heer [naam 3] is geen boedelbeschrijving opgemaakt, zodat onduidelijk is wat de omvang van de nalatenschap was op het moment van overlijden van de heer [naam 3] .

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eisers] vordert in conventie – samengevat – een verklaring voor recht dat onder “afstammelingen” in het testament moet worden begrepen: “uitsluitend de eigen kinderen en de kinderen van de partner” en dat [gedaagde 1] en [eiser 2] beiden een erfdeel krijgen gelijk aan een derde deel van het saldo van de nalatenschap en dat [eiser 1] een legaat krijgt gelijk aan een derde van het saldo van de nalatenschap.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
[gedaagde 1] vordert in (voorwaardelijke) reconventie – samengevat – een verklaring voor recht dat met het woord “afstammelingen” ook de (stief)(achter)kleinkinderen worden bedoeld en dat de negen afstammelingen van erflaatster allen een erfdeel krijgen gelijk aan een elfde deel van het saldo van de nalatenschap en de twee legatarissen allebei een legaat krijgen ter hoogte van een elfde deel van het saldo van de nalatenschap.
3.4.
[gedaagde 2] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat met het woord “afstammelingen” ook de (achter)kleinkinderen worden bedoeld naast de kinderen.
3.5.
[eisers] voeren verweer tegen deze reconventionele vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
Procesrechtelijk
4.2.
De deelgenoten hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de nalatenschap en zijn daarom deze procedure gestart. In een dergelijk geval is het vereist dat alle mogelijke deelgenoten in de procedure worden betrokken omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De kleinkinderen van erflaatster zijn daarom alsnog in deze procedure opgeroepen. Het is de rechtbank echter gebleken dat de achterkleinkinderen (namelijk de kinderen van [gedaagde 2] ) en de dochter van [eiser 1] niet zijn opgeroepen. De rechtbank is van oordeel dat zij over de vorderingen kan oordelen zonder dat de kinderen van [gedaagde 2] en de dochter van [eiser 1] in de procedure worden opgeroepen, en wel om de volgende reden.
4.3.
De kinderen van [gedaagde 2] zijn mogelijk deelgenoot in de nalatenschap: als het testament zo moet worden uitgelegd dat onder “afstammelingen” alle nakomelingen van erflaatster moet worden begrepen, zijn zij immers erfgenaam. Zij moeten dan ook in de procedure worden betrokken. Nu [gedaagde 2] ter zitting heeft verklaard dat zij ook als wettelijke vertegenwoordiger van haar kinderen in deze procedure optreedt en haar kinderen dezelfde belangen hebben bij deze procedure als [gedaagde 2] , ziet de rechtbank reden, gelet op de proceseconomie en nu partijen hiermee instemmen, om de kinderen van [gedaagde 2] niet alsnog op te laten roepen.
4.4.
Voor de dochter van [eiser 1] ligt dat anders. Zij heeft immers een belang dat tegenstrijdig is aan dat van haar vader. Het is immers in het belang van de dochter dat zij meedeelt in de nalatenschap (althans, dat zij daarop een vorderingsrecht kan uitoefenen), terwijl haar vader betoogt dat alleen de (stief)kinderen van erflaatster aanspraak kunnen maken op de nalatenschap van erflaatster. Toch hoeft zij niet te worden opgeroepen. In de eerste plaats geldt dat zij – afhankelijk van de uitleg van het woord “afstammelingen” in het testament – hoogstens legataris is. Als schuldeiser is zij geen deelgenoot in de nalatenschap. Daarbij komt dat de rechtbank in dit vonnis tot het oordeel komt dat ook de dochter van [eiser 1] aanspraak kan maken op een legaat, en dus oordeelt in het voordeel van deze dochter. Om die redenen hoeft de dochter van [eiser 1] niet afzonderlijk in deze procedure te worden betrokken. De rechtbank zal de vorderingen daarom inhoudelijk beoordelen.
Uitleg testament
4.5.
Partijen zijn het niet eens over de uitleg van het testament van erflaatster. Ten tijde van het maken van haar uiterste wil was het oude erfrecht nog van toepassing en ten tijde van haar overlijden was het nieuwe erfrecht in werking getreden. In dergelijke gevallen wordt de maatstaf voor de uitleg van het testament gegeven door art. 4:46 BW, dat immers ingevolge art. 68a Overgangswet Nieuw BW onmiddellijke werking heeft (HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9581, rov. 3.3).
4.6.
Artikel 4:46 lid 1 BW bepaalt dat bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking moet worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Volgens lid 2 mogen daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil alleen dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, als deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
4.7.
Uitleg van een testament volgens artikel 4:46 BW moet dus plaatsvinden in twee fasen. In de eerste fase moet worden vastgesteld of het testament onduidelijk is (geen duidelijke zin heeft). Hierbij gaat het niet om een uitsluitend grammaticale methode van uitleg van de tekst van het testament, ook in geval de bewoordingen van het testament op het eerste gezicht volstrekt duidelijk zijn, maar steeds dient rekening te worden gehouden met de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en met de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Deze verhoudingen en omstandigheden hoeven niet uit het testament te blijken. Indien en nadat in de eerste fase is vastgesteld dat het testament onduidelijk is, moet in de tweede fase van uitlegging worden achterhaald wat de onduidelijk in het testament verwoorde bedoeling van de erflaatster is geweest, waarbij dan ook mag worden gelet op daden en verklaringen van erflaatster buiten het testament. Met andere woorden: beoordeeld moet worden wat erflaatster voor ogen stond op het moment waarop zij het testament liet opstellen. Alleen als dat niet duidelijk is, mag rekening worden gehouden met gedragingen of mededelingen van erflaatster na dat moment.
4.8.
De grammaticale uitleg van het woord afstammeling, dat staat genoemd in artikel VI. van het testament, is dat een afstammeling een bloedverwant in neerdalende lijn is. Dat wil zeggen: kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ook in diverse wetsartikelen onder het oude erfrecht werd onderscheid gemaakt tussen de term kinderen en afstammelingen (zie bijvoorbeeld artikel 4:899 (oud)BW). Uit dit onderdeel van het testament valt tekstueel dan ook niet op te maken dat het woord afstammelingen enkel ziet op de kinderen van erflaatster en de zoon van de heer [naam 3] , zoals door eisers wordt gesteld.
4.9.
Om te achterhalen welke verhoudingen erflaatster kennelijk wenste te regelen, zal de rechtbank ook hetgeen is opgenomen in de andere artikelen in het testament van erflaatster bij de uitleg betrekken. Ook in dat geval is de rechtbank niet van oordeel dat het woord afstammelingen alleen ziet op de kinderen van erflaatster en de zoon van de heer [naam 3] . Zij motiveert dit als volgt.
4.10.
Het testament is opgemaakt onder het oude erfrecht en erflaatster heeft gekozen voor de ouderlijke boedelverdeling. Een ouderlijke boedelverdeling was mogelijk tussen de langstlevende echtgenoot en de “afkomelingen”. Onder afkomelingen werden zowel de kinderen als de afstammelingen begrepen, zodat de keuze voor de ouderlijke boedelverdeling niet impliceert dat onder afstammelingen enkel de (stief)kinderen begrepen moeten worden. Anders dan [eisers] betogen, blijkt uit de uitspraak van 2 augustus 2017 van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2017:5873) niet dat “afkomelingen” alleen kinderen en niet (ook) kleinkinderen kunnen zijn. In die zaak stond niet de vraag centraal of alleen de kinderen of ook de kleinkinderen betrokken moesten worden bij de ouderlijke boedelverdeling.
4.11.
Ook het feit dat in het testament onder V. staat “mijn kinderen of verdere nakomelingen” en dat zij bij het niet bekrachtigen van de verdeling in de legitieme worden gesteld, maakt niet dat onder afstammelingen enkel de (stief)kinderen begrepen moeten worden. Onder het oude recht hadden alleen de kinderen en in het geval van plaatsvervulling hun nakomelingen recht op een legitieme portie. Daardoor kon ook enkel voor de kinderen en in het geval van plaatsvervulling hun nakomelingen, en niet voor de andere afstammelingen, een dergelijke overweging in het testament worden opgenomen. Voor de afstammelingen die niet opkomen door middel van plaatsvervulling zou het niet bekrachtigen dan wel betwisten of inroepen van de nietigheid van de verdeling er niet toe kunnen leiden dat zij in de legitieme werden gesteld. Kortom: deze bepaling zou erop kunnen duiden dat erflaatster alleen haar (stief)kinderen op het oog had, maar noodzakelijk is dat niet.
4.12.
Ook de door eisers aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:274) kan niet leiden tot het resultaat dat [eisers] wensen. In de zaak waarnaar [eisers] verwijzen was weliswaar ook de vraag aan de orde hoe de term “afstammelingen” in een testament moest worden uitgelegd, maar daar waren er ondersteunende stukken aanwezig waaruit bleek dat erflater met afstammelingen alleen zijn kinderen had bedoeld. Dat is in deze zaak niet het geval.
4.13.
Daarnaast wijst het feit dat in het testament geen overweging is opgenomen met betrekking tot plaatsvervulling erop dat erflaatster de wens had al haar afstammelingen en niet alleen haar (stief)kinderen tot erfgenaam te benoemen.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] gesteld dat gelet op de letterlijke tekst van het testament onder VI. enkel [eiser 1] en niet zijn dochter legataris is omdat onder VI. onder a staat: “de afstammelingen van mijn echtgenoot, die waren zij eveneens mijn afstammelingen, bij mij overlijden als
erfgenamentot mijn nalatenschap zouden zijn geroepen”. Omdat hier het woord erfgenamen staat genoemd en in dit artikel de erfgenamen niet eerder zijn gespecificeerd moet worden uitgegaan van degenen die erfgenaam kunnen zijn volgens de wet. In dat geval kan volgens [gedaagde 2] enkel [eiser 1] en niet zijn dochter legataris zijn van erflaatster en dient de nalatenschap door 10 te worden gedeeld in plaats van door 11. Eisers stellen daarentegen dat “bij mijn overlijden als erfgenamen” juist maakt dat [gedaagde 1] en [eiser 2] als eigen kind (en erfgenaam) en [eiser 1] (stiefkind) als legataris tot haar nalatenschap worden geroepen omdat bij dit overlijden van erflaatster de kleinkinderen geen wettelijke erfgenaam zijn. De rechtbank is van oordeel dat voor de uitleg van de zin “de afstammelingen van mijn echtgenoot, die waren zij eveneens mijn afstammelingen, bij mij overlijden als
erfgenamentot mijn nalatenschap zouden zijn geroepen” niet enkel strikt naar artikel VI. onder a van het testament moet worden gekeken maar daarbij ook hetgeen staat genoemd onder b moet worden meegenomen. Daarbij acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat erflaatster in het geval dat zij tegelijk met haar echtgenoot zou komen te overlijden anderen tot haar erfgenamen heeft willen benoemen dan in het geval zij als eerste zou komen te overlijden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat voornoemde zin zo moet worden gelezen dat het gaat om de erfgenamen zoals erflaatster deze heeft bepaald in haar testament, in dit geval dus haar afstammelingen en niet op de erfgenamen volgens de wet. Deze uitleg maakt dat naast [eiser 1] ook zijn dochter legataris is in de nalatenschap van erflaatster.
4.15.
Voor zover eisers er nog op wijzen dat in artikel IV. onder A2 en onder B van het testament wordt gesproken over “ieder van mijn overige erfgenamen” en over “in het saldo van mijn nalatenschap toekomend erfdeel” en in artikel VIII over “mijn erfgenamen en legatarissen” kan ook hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat het gaat om erfgenamen op grond van de wet zoals door hen wordt betoogd. Zoals hiervoor onder 4.14. geoordeeld gaat de rechtbank ervan uit dat ook deze bepalingen in het testament zien op de erfgenamen die zijn genoemd in het testament. In dit geval dus de afstammelingen. Ook ziet naar het oordeel van de rechtbank het erfdeel niet op het wettelijk erfdeel maar ziet het op het erfdeel dat een afstammeling krijgt op basis van het testament.
4.16.
Ook uit de rest van het testament valt niet op te maken dat erflaatster een andere bedoeling had dan wat is opgeschreven. Daarnaast zijn er ook geen andere tot bewijs dienende stukken in het geding gebracht waarmee achterhaald kan worden welke verhoudingen erflaatster kennelijk wenste te regelen. Weliswaar hebben [gedaagde 1] en [eiser 2] gelijk waar zij stellen dat het meer gebruikelijk is dat ouders alleen hun (stief)kinderen tot erfgenamen benoemen dan dat zij ook de (achter)kleinkinderen betrekken, maar het testament biedt geen duidelijke aanknopingspunten dat erflaatster heeft gewild dat haar nalatenschap alleen door [gedaagde 1] , [eiser 2] en [eiser 1] zou worden gedeeld.
4.17.
Nu in de eerste fase wordt vastgesteld dat het testament voldoende duidelijk is, komt de rechtbank niet toe aan de tweede fase. Daardoor kan geen rekening worden gehouden met gedragingen en mededelingen van erflaatster na het opstellen van het testament, waaronder het mogelijke contante geld dat erflaatster voor haar overlijden aan diverse kleinkinderen heeft gegeven en de omstandigheid dat het testament van de echtgenoot van erflaatster anders is uitgelegd en erflaatster daar destijds geen bezwaar tegen heeft gemaakt.
4.18.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat erflaatster onder afstammelingen naast de (stief)kinderen ook de (stief)(achter)kleinkinderen heeft bedoeld. De vorderingen van [eisers] zullen dan ook worden afgewezen en de vorderingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen worden toegewezen.
De proceskosten
4.19.
Omdat partijen (aangetrouwde) familieleden van elkaar zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat met het woord “afstammelingen” in het testament van erflaatster ook de (stief)(achter)kleinkinderen worden bedoeld;
5.2.
bepaalt dat de negen afstammelingen van erflaatster allen een erfdeel krijgen gelijk aan een elfde deel van het saldo van de nalatenschap en dat [eiser 1] en zijn dochter als legatarissen ieder een legaat krijgen toebedeeld van een elfde deel van het saldo van de nalatenschap;
5.3.
verklaart het onder 5.2. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2721