ECLI:NL:RBDHA:2022:6349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de openbare orde werd ingeroepen omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 22 juni 2022, waar eiser via videoverbinding aanwezig was, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht door eiser en zijn gemachtigde, mr. D. Schaap.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, ondanks de argumenten van eiser. Eiser heeft niet betwist dat hij toestemming heeft gegeven voor de binnentreding, wat de onrechtmatigheid van de staandehouding niet kan onderbouwen. Ook de stelling dat het terugkeerbesluit niet in het digitale dossier was opgenomen, werd door de rechtbank verworpen, omdat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag wel degelijk was toegevoegd. Eiser heeft verder aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was, aangezien eiser geen medewerking verleende aan het LP-verzoek.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2022. Eiser is ter zitting verschenen middels een videoverbinding, bijgestaan door mr. D. Schaap, zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen S. Brinks, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1990 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3c: eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan,
3. Eiser heeft de gronden niet betwist. Dit brengt met zich dat voldoende gronden aanwezig zijn om de maatregel van bewaring te dragen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014. [3]
4. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat een machtiging tot binnentreden ontbreekt in het digitale dossier. Dit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot onrechtmatigheid van de staandehouding, overbrenging en ophouding. Van de kant van eiser is ter zitting erkend dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 10 juni 2022 blijkt dat hij toestemming heeft gegeven tot de binnentreden. Omdat met toestemming ook zonder een machtiging tot binnentreden mag worden overgegaan, slaagt deze grond niet.
5. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder het terugkeerbesluit van 4 maart 2022 ten onrechte niet in het digitale dossier heeft gevoegd, kan deze grond niet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Verweerder heeft ter zitting het besluit tot afwijzing van eisers asielaanvraag van 28 december 2021 aan het digitale dossier toegevoegd. Eiser heeft niet betwist dat dit besluit het terugkeerbesluit bevat. Dat dit besluit aan eiser is uitgereikt is niet in geschil. Deze grond slaagt niet.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat zicht op uitzetting ontbreekt. Dit omdat nog steeds niet is gereageerd op de door verweerder aangevraagde laissez-passer (LP) op 15 maart 2022. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eiser heeft geen medewerking verleend aan het LP-verzoek. Dat verweerder bij de autoriteiten in dit kader vijf keer schriftelijk heeft gerappelleerd, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat niet is gebleken dat Nigeria geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of dat een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt, en dat bij verweerder niet bekend is dat het niet mogelijk zou zijn om een LP te verkrijgen van de Nigeriaanse autoriteiten. Voorts heeft verweerder toegezegd dat, indien opnieuw geen reactie wordt verkregen op het schriftelijk rappel, zij bij de autoriteiten (ook) mondeling gaan rappelleren.
7. Ter zitting heeft eiser tot slot aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het DTC Rotterdam waar eiser verblijft niet kan worden aangemerkt als een “speciale inrichting voor bewaring” als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. [4] Eiser verwijst hierbij naar het arrest K. van het Hof van Justitie van 10 maart 2022 [5] en de conclusie van de advocaat-generaal [6] en een uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 25 maart 2022. [7] De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naast de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 8 juni 2022 [8] , waar verweerder ter zitting naar heeft verwezen, hebben verschillende rechtbanken na (ambtshalve) onderzoek geconcludeerd dat het DTC voldoet aan de eisen van een inrichting als bedoeld in artikel 16 Terugkeerrichtlijn en dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in beginsel niet in strijd is met het arrest K. [9] Voor zover eiser stelt dat binnen het DTC zowel vreemdelingen als strafrechtelijk gedetineerden verblijven en het voor hem niet inzichtelijk is of de opleiding van het personeel in het DTC anders is dan de opleiding van het personeel in de penitentiaire inrichting, overweegt de rechtbank dat deze elementen reeds in eerdergenoemde uitspraken zijn betrokken. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd of concreet onderbouwd waaruit volgt dat de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel tot de conclusie moet leiden dat de maatregel niet rechtmatig is. De rechtbank ziet in het geval van eiser dan ook geen aanleiding om van het oordeel van de aangehaalde rechtbanken af te wijken. Deze grond slaagt niet.

Conclusie

8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Richtlijn 2008/115.
5.ECLI:EU:C:2022:178.
6.Conclusie AG 25 november 2021, ECLI:EU:C:2021:958.
8.Zaaknummer NL22.8448, opgenomen in het digitale dossier.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 3 juni 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:5474), de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 juni 2022, (ECLI:NL:RBNHO:2022:5226) en de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 22 juni 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:5970).