ECLI:NL:RBDHA:2022:6164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/6006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om herziening van OVW-periodieken door de rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2022, met zaaknummer SGR 21/6006, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om herziening van OVW-periodieken beoordeeld. Eiseres had eerder een verzoek ingediend dat door de korpschef van de politie was afgewezen op 21 april 2021. De rechtbank constateert dat de korpschef het verzoek om herziening heeft afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een hogere inschaling en/of OVW-periodieken met terugwerkende kracht vanaf 2014, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aanspraakbesluit niet op haar adres is ontvangen. De rechtbank wijst erop dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het aanspraakbesluit en dat dit besluit in rechte vaststaat. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet onredelijk is en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

De korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Azmi en L. Lammers).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing haar verzoek om herziening.
Verweerder heeft het verzoek met het besluit van 21 april 2021 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 4 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
Partijen hebben ermee ingestemd dat een zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 16 december 2014 heeft verweerder een besluit genomen over de eventuele aanspraak op OVW [1] -periodieken en de nabetaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) per 1 januari 2012 (hierna: het aanspraakbesluit).
2. In de uitspraak van 20 augustus 2020 [2] heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een Medewerker Intelligence en de Generalist Intelligence via de ter dienste staande communicatiemiddelen – beeldscherm/computer – worden geconfronteerd met menselijk leed, waardoor aan deze functies ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend. Een functie met 24 of meer punten wordt binnen de politie CAO bestempeld als een ‘frontliniefunctie’. Medewerkers die een dergelijke functie vervullen, hebben na het bereiken van het maximum salaris in hun schaal recht op OVW-periodieken in de naast-hogere schaal. Dat betekent dat het salaris nog een aantal jaar omhoog gaat tot aan het maximumsalaris in de schaal boven de officiële functieschaal.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2020 van heeft verweerder aan eiseres OVW-periodieken toegekend en nabetaald vanaf februari 2020.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder voert aan dat hij het aanspraakbesluit naar alle medewerkers heeft verstuurd. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit in rechte vast is komen te staan. Volgens verweerder is er ook geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het aanspraakbesluit. Ook is de zaak niet dermate uitzonderlijk om uit coulance OVW-periodieken toe te kennen vanaf 16 december 2014.
5. Eiseres voert aan dat zij met terugwerkende kracht vanaf 2014 recht heeft op een hogere inschaling en/of OWV-periodieken. Volgens eiseres heeft zij het aanspraakbesluit niet ontvangen, waardoor zij niet in staat was een rechtsmiddel in te dienen. Bij eiseres heerst een groot gevoel van verdriet en oneerlijkheid, helemaal aangezien zij in de betreffende periode met zwangerschapsverlof is gegaan en vervolgens ziek is uitgevallen. Hierdoor heeft zij pas later in het proces stappen kunnen ondernemen en is zij financieel benadeeld.
Wat is het oordeel van de rechter?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat het besluit aan eiseres is toegezonden. [3] Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het besluit niet op haar adres is ontvangen. Zij stelt alleen dat zij het besluit nooit ontvangen heeft. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor redelijke twijfel.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het aanspraakbesluit. Evenmin heeft eiseres rechtsmiddelen ingesteld tegen haar salarisspecificaties waaruit zij kon opmaken dat haar functie geen aanspraak op OVW-periodieken gaf. Uit het voorgaande volgt dat het aanspraakbesluit in rechte vaststaat.
8. Het herzieningsverzoek dat eiseres in bezwaar heeft ingediend strekt ertoe dat zij verzoekt aan verweerder om terug te komen van dat besluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9.
De rechtbank acht de weigering om terug te komen van het aanspraakbesluit niet evident onredelijk. Verweerder heeft gemotiveerd dat als hij ervoor zou kiezen bij wijze van coulance tegemoet te komen, de vraag rijst waarom hij dat in dit geval wel doet waar hij dat in andere zaken waarin fouten zijn gemaakt – maar de betreffende besluiten onherroepelijk zijn geworden – niet zal doen. Verweerder stelt dat hij er dan rekening mee moet houden dat als nu coulance zou worden toegepast, in de toekomst kan worden gevraagd dat in andere zaken opnieuw te doen. Verweerder stelt dat niet goed uit te leggen is waarom het geval van de OVW-periodieken zo uitzonderlijk was dat een onverplichte toekenning wel gepast was en in andere (toekomstige) zaken niet. De rechtbank onderkent dat het een moeilijke periode is geweest voor eiseres, dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden ziek is uitgevallen en niet op de hoogte is gesteld van de ontwikkelingen binnen de organisatie. Zij had echter zelf kunnen informeren naar de stand van zaken en eerder kunnen acteren op de ontwikkelingen. Het niet tijdig aanwenden van rechtsmiddelen komt voor haar eigen rekening en risico. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een uitzonderlijk geval. Het beginsel van rechtszekerheid weegt in dit geval zwaarder.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder niet gehouden is om OVW-periodieken na te betalen vanaf 2014, ook niet uit coulance. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), (ECLI:NL:CRVB:2020:1961).
3.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206 en de uitspraak van rechtbank Den Haag van 8 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1854.