ECLI:NL:RBDHA:2022:5631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4573 en AWB 21/2041
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van BMA-advies in vreemdelingenzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 april 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had verzocht om uitstel van vertrek op medische gronden, maar zijn aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid of juistheid van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat stelde dat de benodigde medische behandeling in Nigeria beschikbaar is en dat eiser in staat is om te reizen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de noodzakelijke medische zorg in Nigeria. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het BMA-advies terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM hoog is, en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn terugkeer naar Nigeria een reëel risico op schending van dit artikel met zich meebrengt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 21/4573 (beroep)
AWB 21/2041 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 12 april 2022 in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek. [1]
1.2
Verweerder heeft met zijn besluit van 2 april 2021 de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. Aan het besluit heeft verweerder het advies van het BMA [2] van 8 februari 2021 ten grondslag gelegd. Op 2 april 2021 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroepschrift op 20 mei 2021 doorgezonden aan verweerder met het verzoek om deze aan te merken als bezwaarschrift.
1.3
In het bestreden besluit van 15 juli 2021 is het bezwaar ongegrond verklaard en heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd.
1.4
Eiser heeft op 2 augustus 2021 beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het verzoek om een voorlopige voorziening is gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. [3]
1.5
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
31 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [de persoon 1] als tolk in de Engelse taal, en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Over het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
2. Eiser heeft zowel voor het beroep als voor het verzoek om een voorlopige voorziening verzocht om te worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht in deze zaken dient te worden gehonoreerd, gelet op de overlegde verklaring omtrent inkomen en vermogen. Eiser wordt dus in beide procedures vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Uit het BMA-advies blijkt het volgende. Eiser is 59 jaar oud en is bekend met nierfalen, waarvoor hij vanaf 2012 is gedialyseerd. In 2016 heeft hij een niertransplantatie gehad. Eiser is blijvend afhankelijk van medicatie om afstoting van het niertransplantaat tegen te gaan. Ook heeft hij regelmatige controles nodig. In verband met klachten van druk op de borst is eiser doorverwezen naar een cardioloog. Het BMA verwacht bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn. Volgens het BMA is de benodigde behandeling beschikbaar in Nigeria, en kan eiser ook reizen.
6. Het juridisch kader is als volgt. De uitzetting van een vreemdeling blijft achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen. Aan een vreemdeling kan uitstel van vertrek worden verleend, wanneer om medische redenen een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [4] . Hiervan is volgens het beleid van verweerder uitsluitend sprake als:
- uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
- de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
- in geval de noodzakelijke medische behandeling wél beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is. [5]
7. Tussen partijen is niet in geschil dat op korte termijn een medische noodsituatie wordt verwacht bij het uitblijven van de door eiser benodigde behandeling. Ook is niet in geschil dat eiser in staat is om te reizen. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de door eiser gebruikte medicatie en behandeling beschikbaar zijn in Nigeria (zoals het BMA heeft geconcludeerd) en of die feitelijk toegankelijk zijn voor hem.
Heeft verweerder het BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen?
8. Eiser voert aan dat het BMA-advies van 8 februari 2021 ten onrechte aan het besluit ten grondslag is gelegd omdat het BMA-advies volgens hem onvolledig en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het BMA-advies is onvolledig omdat geen nadere informatie is opgevraagd bij de cardioloog. Ook wordt in het BMA-advies geen rekening gehouden met de combinatie van eisers klachten. Verweerder had daarom aanleiding moeten zien om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies en deze niet zomaar ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming. Ook de overgelegde brief van [de persoon 2] van 28 september 2021, waarin zij aangeeft dat er geen garantie is dat eiser de noodzakelijke behandeling in Nigeria kan voortzetten, geeft een concreet aanknopingspunt dat moet worden getwijfeld aan het BMA-advies.
8.1
Volgens vaste rechtspraak [6] is een advies van het BMA een deskundigenadvies ten behoeve van de uitoefening van de bevoegdheden van verweerder. Als dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, mag verweerder in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het is aan eiser om die punten naar voren te brengen.
8.2
Eiser wordt door de rechtbank niet gevolgd in zijn standpunt dat het BMA-advies onvolledig zou zijn omdat geen informatie bij een cardioloog is ingewonnen en geen rekening is gehouden met de combinatie van eisers klachten. Uit het BMA-advies blijkt allereerst dat de informatie over eventuele cardiovasculaire complicaties is meegenomen door het BMA. Ook heeft het BMA voor de volledigheid nog opgemerkt dat behandeling van een cardioloog in Nigeria mogelijk is. Verder lag het, anders dan eiser stelt, niet op de weg van het BMA om nadere informatie op te vragen bij de cardioloog, maar is het aan eiser om alle relevante medische informatie aan te leveren. Niet is gebleken dat eiser op dit moment onder behandeling van een cardioloog staat. De behandelend arts van eiser, [de persoon 2] , heeft in een email van 11 maart 2022 nog bevestigd dat geen wijzigingen in eisers situatie zijn geweest en heeft in haar eerdere brief van 28 september 2021 ook niet verwezen naar een eventuele behandeling door een cardioloog. Eiser heeft op zitting nog opgemerkt dat sprake is van PTSS [7] . Voor zover hij daarmee bedoelt te zeggen dat het BMA daar ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden, geldt dat deze stelling niet is onderbouwd.
8.3
Het is de rechtbank verder niet gebleken dat er andere concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid of juistheid van het BMA-advies. Uit het advies blijkt dat de door eiser overgelegde informatie, waaronder de door eiser overgelegde brieven van artsen, is meegenomen in de beoordeling door het BMA. De reactie op het BMA-advies van
[de persoon 2] van 28 september 2021 biedt ook geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het advies. [de persoon 2] geeft in haar verklaring zelf al aan dat zij als Nederlandse arts geen zicht heeft op de beschikbaarheid van zorg in Nigeria. Algemene stellingen over de beperkte beschikbaarheid van zorg in diverse Afrikaanse landen, waaronder Nigeria, bieden geen concreet aanknopingspunt om aan het oordeel van het BMA over de beschikbaarheid van zorg te twijfelen. Op zitting heeft eiser nog diverse medicijnen laten zien die volgens hem niet beschikbaar zijn in Nigeria, maar zonder nadere onderbouwing biedt ook deze, pas op zitting ingenomen stelling, geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het advies.
8.4
Verweerder heeft het BMA-advies dus aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Is de behandeling in Nigeria feitelijk toegankelijk voor eiser?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de behandeling in Nigeria feitelijk niet toegankelijk is voor hem en dat daarom bij een terugkeer naar Nigeria een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. In de overgelegde brief van 2 maart 2021 van [de persoon 3] , verbonden aan het [bedrijf] in Nigeria, wordt dit volgens eiser onderschreven. In deze brief staat dat de kosten van de behandelingen en de medicijnen erg hoog zijn, dat de gesubsidieerde zorg in Nigeria zeer beperkt is en dat eiser mogelijk niet in aanmerking zal komen voor een zorgverzekering door zijn leeftijd en het feit dat hij nooit heeft gewerkt in Nigeria. Eiser voert verder aan dat hij geen vermogen heeft kunnen opbouwen om de behandelingen en medicatie zelf te betalen. Op de zitting heeft hij nog naar voren gebracht dat hij grote afstanden zal moeten reizen om bij de behandelcentra te komen. Eiser geeft aan beperkt zelfredzaam te zijn. Volgens eiser heeft hij hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat medische zorg voor hem niet toegankelijk is in Nigeria. Het is dan aan verweerder om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen en daarin is verweerder niet geslaagd.
9.1
Uit het arrest Paposhvili [8] volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. Als de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd, waarbij van de vreemdeling geen “clear proof” wordt verwacht, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Volgens de Afdeling betekent dit dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de door hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken. [9]
9.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn bewijslast voldaan. Eiser heeft om te beginnen de kosten van de benodigde behandeling niet aangetoond. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat deze behandelingen vanwege financiële redenen of vanwege de afstand niet voor hem toegankelijk is. Eiser heeft drie volwassen kinderen in Nigeria wonen met wie hij nog contact heeft, zo heeft hij op zitting verklaard. Het is niet gebleken dat deze kinderen hem niet financieel kunnen steunen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er geen hulporganisaties zijn voor financiële steun of dat er voor hem geen sociaal vangnet is in Nigeria. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet met een zorgverzekering of overheidssteun (gedeeltelijk) kan worden tegemoetgekomen in de kosten van de noodzakelijke behandeling. In de brief van [de persoon 3] is gesteld dat “
the patient may not be able to benefit from Health insurance programs in the country…”. Dat deze mogelijkheid bestaat, betekent niet dat het in eisers specifieke situatie niet mogelijk is. Verweerder heeft in dit kader meer van eiser mogen verwachten dan de enkele stellingen die hij heeft gedaan. De brief van [de persoon 3] biedt daarom, zonder nadere onderbouwing voor eisers specifieke situatie, onvoldoende basis om te concluderen dat de toegang tot de benodigde zorg er voor eiser niet zal zijn. De door eiser op zitting aangehaalde reisafstanden geven enkel inzicht in de algemene reisafstand in Nigeria. Daarmee is nog niet gezegd dat het voor eiser niet mogelijk is om dichtbij een behandelinstelling te gaan wonen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat het in zijn individuele situatie niet mogelijk is om de beoogde medicijnen naar hem op te laten sturen. [10]
9.3
Voor zover eiser meent dat bij de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de zorg rekening had moeten worden gehouden met zijn beperkte zelfredzaamheid, volgt de rechtbank dat niet. In de Afdelingsuitspraak die daarover gaat [11] , had de vreemdeling veel en ernstige klachten op zowel mentaal als fysiek vlak, die invloed op elkaar hadden, en waarvoor behandeling nodig was bij verschillende instellingen. De Afdeling vond dat de vreemdeling met de overgelegde informatie aannemelijk had gemaakt dat hij zelf niet in staat zal zijn om de benodigde zorg bij verschillende instellingen tijdig te organiseren. Ten aanzien van eiser is niet gebleken dat hij dergelijke psychische klachten heeft en dat hij om die reden moet worden geacht beperkt zelfredzaam te zijn in het organiseren van de benodigde zorg.
9.4
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn besluitvorming op het BMA-advies heeft mogen baseren en is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria voor hem niet beschikbaar is, dan wel feitelijk toegankelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
11. De rechtbank begrijpt dat de uitkomst van het beroep voor eiser moeilijk kan zijn. Uit eisers uitgebreide verklaring op de zitting heeft de rechtbank namelijk goed begrepen dat hij zich ernstige zorgen maakt over zijn terugkeer. Echter, de drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM ligt hoog [12] en volgens de toets die daarvoor geldt is de rechtbank niet tot een ander oordeel gekomen.
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Over het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/4573,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 21/2041,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb [13] (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Bureau Medische Advisering.
3.Artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie artikel 64 van de Vw in samenhang met paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:570.
7.Posttraumatische stressstoornis.
8.Arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 inzake Paposhvili tegen België (zaaknummer 41738/10) en de Afdelingsuitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629.
9.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:571 en van 12 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2392.
10.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8034 (eerdere beroepszaak van eiser).
11.Afdelingsuitspraak van 1 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1425.
12.Zie ook de Afdelingsuitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629.
13.Algemene wet bestuursrecht.