ECLI:NL:RBDHA:2022:5429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20_1274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering met verkorte wachttijd en schadevergoeding wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Middin en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) over de afwijzing van een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Eiseres, Stichting Middin, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de aanvraag voor een WIA-uitkering met verkorte wachttijd had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer, die zich op 3 oktober 2017 ziek had gemeld, niet voldeed aan de voorwaarden voor een verkorte wachttijd, omdat er nog reële behandelopties waren en herstel niet uitgesloten was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de werknemer niet in een onomkeerbare situatie verkeerde.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de procedure te lang had geduurd, waardoor de redelijke termijn was overschreden. De overschrijding in de bezwaarfase werd voor rekening van eiseres gelaten, maar de overschrijding in de beroepsfase was aan de rechtbank toe te rekenen. Eiseres kreeg recht op een schadevergoeding van € 1.000,- voor de termijnoverschrijding en de Staat werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 3.333,- bedroegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar droeg de Staat op het griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

Stichting Middin, te Rijswijk, eiseres

(gemachtigde: J.A.M. Houberg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G. Folkers-Hooijmans).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd om aan [A] (verder: de werknemer) een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met een verkorte wachttijd toe te kennen.
Bij besluit van 30 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding (Skype) op 26 april 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht een nader standpunt in te nemen.
Bij brief van 25 juni 2021 heeft verweerder de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegezonden.
De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 3 augustus 2021.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

1.1.
De werknemer heeft zich op 3 oktober 2017 ziekgemeld voor zijn werkzaamheden als begeleider revalidatie voor 16 uur per week vanwege psychische klachten. Op 9 januari 2019 heeft de werknemer verzocht om toekenning van een WIA-uitkering met toepassing van de verkorte wachttijd.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft geweigerd aan de werknemer een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd toe te kennen. Hieraan ten grondslag ligt het rapport van de verzekeringsarts van 28 februari 2019. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts vermeld dat de werknemer al zijn leven lang met angstklachten kampt, maar dat hij hiermee redelijk heeft gefunctioneerd. De laatste jaren gaat het echter steeds slechter en de werknemer kan nu vooral niet tegen druk van buitenaf. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar dat de belastbaarheid marginaal is. Vanuit de behandelend sector worden nog reële behandelopties voorgesteld. Hoewel de kans op slagen door het groot aantal herstel belemmerende factoren klein lijkt, is de verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat uit de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) blijkt dat verbeteringen van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer niet zijn uitgesloten en dat de werknemer daarmee niet voldoet aan de voorwaarden om voor een verkorte wachttijd in aanmerking te komen.
3.1.
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts b&b het door haar in bezwaar op 10 september 2019 ingestuurde expertiserapport van psychiater Kaymaz niet bij zijn beoordeling heeft meegenomen. Hoewel de verzekeringsarts b&b wist van de nog uit te voeren expertise, heeft hij deze niet heeft afgewacht. Dit is onzorgvuldig. Voorts heeft eiseres er op gewezen dat, nadat zij op 10 september 2019 het expertiserapport aan verweerder had toegestuurd, op 19 september 2019 een medische rapportage van de verzekeringsarts b&b toegezonden kreeg die identiek was aan het rapport van 27 augustus 2019. In het op 19 september 2019 toegezonden rapport is evenwel niets terug te vinden van het expertiserapport van psychiater Kaymaz. Dat is dan ook niet meegewogen bij de beoordeling.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit wordt benoemd dat het expertiserapport is meegewogen. Dit is echter onvoldoende kenbaar uit het nadere/aangepaste rapport van de verzekeringsarts b&b dat is toegestuurd op 19 september 2019. In dit rapport wordt de expertise weliswaar genoemd, maar het bevat nauwelijks enige weergave daarvan of inhoudelijk commentaar daarop, terwijl het rapport juist was bedoeld om een reactie op de expertise te geven. De - in het eerste rapport van 27 augustus 2019 al voorgedrukte - conclusie dat de expertise het geheel bevestigt, is in het nadere rapport niet uitgewerkt. In hoeverre de inhoud van het expertiserapport bij de beoordeling is betrokken, kan onder deze omstandigheden niet uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b worden afgeleid. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres kan in zoverre worden gevolgd in haar betoog. De verzekeringsarts b&b heeft in beroep in zijn rapporten van 31 maart 2020 en 17 juni 2021 alsnog inhoudelijk gereageerd op het expertiserapport. Daarmee is het motiveringsgebrek in beroep hersteld. Nu aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
4.1.
Eiseres voert voorts aan dat ten onrechte is afgezien van een hoorzitting. Volgens eiseres doen zich geen gevallen voor als vermeld in artikel 7:3 van de Awb op grond waarvan kan worden afgezien van een hoorzitting. Verweerder heeft naar voren gebracht dat met (de gemachtigde van) eiseres telefonisch is besproken dat de verzekeringsarts b&b een persoonlijk onderhoud niet noodzakelijk achtte en dat partijen het erover eens waren dat een hoorzitting zonder die arts weinig toegevoegde waarde zou hebben.
4.2.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 7:2 van de Awb een bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid moet stellen om te worden gehoord op het bezwaar. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien indien de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden of niet binnen een daartoe gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat hij daarvan wel gebruik wil maken. Eiseres heeft weliswaar onderschreven dat indien de verzekeringsarts b&b niet bij de hoorzitting aanwezig zou zijn, zoals verweerder had aangekondigd, de hoorzitting niet veel toegevoegde waarde zou hebben, maar dat betekent niet dat zij daarvan af heeft gezien. Uit het verslag van het telefoongesprek met de gemachtigde kan niet worden afgeleid dat hij heeft verklaard geen hoorzitting (meer) te wensen. Evenmin is gebleken dat verweerder eiseres een termijn heeft gesteld als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb. Verweerder had eiseres daarom moeten horen op een hoorzitting. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb. Van de zijde van eiseres is ter zitting nader toegelicht dat zij op de hoorzitting aan de hand van het expertiserapport had willen toelichten waarom sprake was van een medische eindtoestand. Nu eiseres ter zitting in beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om dat alsnog naar voren te brengen en - zoals met eiseres ter zitting besproken - de verzekeringsarts b&b daarop heeft gereageerd, is eiseres door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure niet benadeeld. Daarom kan dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
5.1.
Eiseres stelt dat uit het door haar ingebrachte expertiserapport van psychiater Kaymaz blijkt dat sprake is van een medische eindtoestand en dat een IVA-uitkering na verkorte wachttijd had moeten worden toegekend.
5.2.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt voordat een verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van die wet een wachttijd van 104 weken. Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, stelt appellant op aanvraag van de verzekerde een verkorte wachttijd vast indien de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA. Op grond van de derde volzin wordt het einde van een verkorte wachttijd niet eerder vastgesteld dan tien weken na de dag waarop de aanvraag daartoe is ingediend.
5.3.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam ongeschikt hij die als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (…) duurzaam slechts is in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
5.4.
Zoals uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt heeft de wetgever met de regeling van de verkorte wachttijd het oog gehad op die werknemers van wie het al in een eerder stadium dan na twee jaar ziekte duidelijk is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. In dat geval vervalt de ratio van de re-integratie-inspanningen en de financiële prikkel voor de werkgever. Om in aanmerking te komen voor een verkorte wachttijd dient volgens de wetgever wel aan een aantal voorwaarden te worden voldaan, waaronder die dat alleen een dergelijke aanvraag om uitkering kan worden gedaan als sprake is van een stabiele situatie, dat wil zeggen dat er geen mogelijkheden zijn om in arbeid te functioneren en dat er ook geen kans op herstel is. Alleen die zieke werknemers die in een evident stabiele situatie verkeren en die volledig arbeidsongeschikt zijn, kunnen in aanmerking komen voor een flexibele keuring (met een verkorte wachttijd). Het uitgangspunt dat slechts in een onomkeerbare situatie sprake kan zijn van een verkorte wachttijd, is tot uitdrukking gebracht door in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA uitdrukkelijk slechts te verwijzen naar het tweede lid van artikel 4 en niet ook naar het derde lid of naar artikel 4, zonder verdere beperking. Dit betekent dat het Uwv in het kader van een aanvraag om een verkorte wachttijd slechts dient te beoordelen of sprake is van een stabiele of verslechterende medische situatie. Als herstel mogelijk is, kan geen sprake zijn van een toekenning met een verkorte wachttijd. Het gaat daarbij om herstel van arbeidsmogelijkheden.
5.5.
De rechtbank stelt met betrekking tot de datum in geding vast dat op grond van artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA het einde van de verkorte wachttijd niet eerder is bereikt dan 10 weken na indiening van de aanvraag om uitkering. De datum in geding is derhalve 20 maart 2019.
5.6.
In het door eiseres overgelegde rapport van psychiater Kaymaz wordt vermeld dat de prognose van de werknemer ten aanzien van diens herstel slecht is omdat hij vier diagnoses heeft die elkaar triggeren, versterken en onderhouden. De diagnoses die de werknemer heeft zijn in matige tot ernstige vorm aanwezig en hebben ondanks intensieve multidisciplinaire therapie geen verbetering gebracht. De werknemer zou over een paar jaar, als hij wat meer rust en stabiliteit heeft gedurende lange tijd, eventueel bij een psychotherapeut schema focus psychotherapie kunnen proberen, om zijn kwaliteit van leven te verbeteren, om verdere achteruitgang te voorkomen en niet zozeer om te genezen. Tegen die tijd moet echter gekeken worden of de werknemer tot deze diepgaande vorm van psychotherapie in staat is. Voor de komende twee á drie jaar is sprake van een medische eindsituatie, aldus psychiater Kaymaz.
5.7.
De verzekeringsarts b&b heeft zich op het standpunt gesteld dat, anders dan eiseres stelt, uit het rapport van psychiater Kaymaz niet blijkt dat op de datum in geding gesproken kan worden van een medische eindsituatie. In de expertise wordt gesproken over een situatie voor de komende twee à drie jaar, maar daarna kan nog behandeling plaatsvinden. In het expertiserapport wordt die behandeling concreet benoemd, namelijk schema focustherapie in individuele vorm. Dit is reguliere therapie bij hardnekkige persoonlijkheidsstoornis zoals hier aan de orde is. Dat er voorwaarden voor behandeling zijn (zo moeten de klachten eerst afnemen en moet betrokkene uitgerust zijn), neemt niet weg dat er op de datum in geding reële en concrete behandelmogelijkheden in de toekomst zijn waarvan enige verbetering verwacht mag worden indien deze worden gerealiseerd. Het enkele feit dat de werknemer al veel therapie heeft gehad mag volgens de verzekeringsarts b&b niet leiden tot de conclusie dat niets meer helpt.
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b hiermee afdoende heeft toegelicht dat, per datum in geding, verbetering van functionele mogelijkheden niet uitgesloten was en daarmee herstel van arbeidsvermogen mogelijk is. Hij heeft navolgbaar uiteengezet dat er per die datum nog een concrete behandelmogelijkheid is, namelijk schema focustherapie, en dat verbetering in de (verdere) toekomst niet is uitgesloten. Psychiater Kaymaz rapporteert weliswaar dat de prognose niet gunstig is, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat de werknemer per 20 maart 2019 in een onomkeerbare situatie verkeerde waarin geen enkele kans op herstel bestond. De rechtbank volgt daarom de verzekeringsarts b&b in zijn betoog.
5.9.
Het voorgaande betekent dat verweerder de aanvraag van de werknemer om een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd terecht heeft afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden, nu het bestreden besluit gelet op wat onder 3.2 en 4.2 is overwogen, gebrekkig tot stand is gekomen.
8. Ook is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend.
De door de gemachtigde verleende rechtsbijstand levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Tevens komen de door eiseres gemaakte kosten voor het opstellen van de psychiatrische expertise van psychiater Kaymaz voor vergoeding in aanmerking, zijnde een bedrag van
€ 1.815,-. Deze kosten zijn aan te merken als kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb en het inroepen van die deskundige door eiseres was redelijk. Daarbij geldt volgens vaste rechtspraak dat voor het vergoeden van deze kosten niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing.
Wat betreft de hoogte merkt de rechtbank op dat het door psychiater Kaymaz gehanteerde uurtarief van € 120,- onder de maximale uurtarief blijft zoals dat is opgenomen in het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit uurtarief wordt volgens artikel 15 van dat besluit verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting van in dit geval 21%. De factuur bevat voorts een kostenspecificatie waaruit blijkt dat 12 uren zijn gedeclareerd. De rechtbank is van oordeel dat deze factuur volstaat ter onderbouwing van de gemaakte uren.
Het voorgaande betekent dat het totale bedrag dat aan proceskosten voor vergoeding in aanmerking komt € 3.333,- bedraagt.
9.1.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade ontstaan door termijnoverschrijding. Naar vaste rechtspraak geldt in zaken als deze het uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens gevallen van bijzondere omstandigheden.
9.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift ontvangen op 29 maart 2019 en heeft op 30 december 2019 een beslissing op bezwaar genomen. Op het moment van het doen van deze uitspraak heeft de procedure 3 jaar en (naar boven afgerond) 2 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarmee overschreden.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding in de bezwaarfase buiten beschouwing dient te worden gelaten, gelet op de omstandigheid dat eiseres eerst een half jaar na het indienen van het bezwaar een expertiserapport heeft overgelegd, de gemachtigde aansluitend op vakantie was en over het vervolg van de procedure vervolgens een aantal malen geprobeerd is in contact te komen met hem. Verweerder heeft de beslistermijn steeds ook expliciet – en zonder bezwaar – verlengd. De overschrijding in bezwaar moet daarom voor rekening van eiseres blijven.
9.4.
Wat betreft de behandelingsduur bij de rechtbank stelt de rechtbank vast dat deze bijna 2 jaar en 4 maanden heeft geduurd. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, heeft eiseres daarom recht op een vergoeding van € 1.000,-. De overschrijding is aan de rechtbank toe te rekenen.
9.5.
De rechtbank zal de Staat in voornoemde kosten veroordelen. De Staat dient ook de door eisers gemaakte proceskosten in verband met het verzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.333,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een schadevergoeding van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 26 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV2014) en 8 februari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV6267).