ECLI:NL:RBDHA:2022:5413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/7352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van niet-naleving inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser, woonachtig in Irak, had in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Delft, die de bijstandsuitkering van eiser introkken en een bedrag van € 3.738,29 terugvorderden, terecht zijn genomen. Eiser had zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres en heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank concludeert dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat de veronderstelling rechtvaardigt dat de woning niet bewoond werd. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om het tegendeel aan te tonen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering rechtmatig. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , woonachtig in de [woonplaats] (Irak), eiser

(gemachtigde: mr. S.O. Zengin-Epozdemir),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A. Pieter).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Met het besluit van 2 augustus 2019 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 12 maart 2019 ingetrokken. Met het besluit van 4 september 2019 heeft verweerder van eiser een bedrag van € 3.738,29 teruggevorderd. Dit is de bijstand die verweerder in periode van 12 maart 2019 tot en met 30 juni 2019 aan eiser heeft betaald.
1.1.
Met de beslissingen van 11 november 2019 op de bezwaren van eiser heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak van 4 september 2020 (SGR 19/7964 en SGR 19/7969) heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissingen op bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 oktober 2020 is verweerder bij de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering gebleven. Volgens verweerder blijkt uit onderzoek dat eiser een extreem laag waterverbruik heeft. Op grond hiervan concludeert verweerder dat eiser niet op het adres woonde waarop hij stond ingeschreven. Eiser heeft dit niet aan verweerder laten weten, waardoor eiser volgens verweerder zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw en artikel 58, eerste lid, van de Pw was verweerder daarom verplicht de bijstandsuitkering van eiser vanaf 12 maart 2019 in te trekken, en de aan eiser in de periode van 12 maart 2019 tot en met 30 juni 2019 betaalde bijstand terug te vorderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser ontving vanaf 23 november 2017 een bijstandsuitkering. Hij stond ingeschreven op de [adres] [huisnummer] in [plaats] (het uitkeringsadres). Naar aanleiding van een overzicht van de woningbouwvereniging van huuropzeggingen in de maand juni 2019 en een interne melding, heeft verweerder onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand. Voor dit onderzoek heeft verweerder
- administratief onderzoek verricht;
- waarnemingen verricht bij de woning van eiser in de periode van 3 juli 2019 tot en met 30 juli 2019;
- informatie bij de woningbouwvereniging en de waterleverancier opgevraagd;
- buren van eiser gehoord;
- een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op 30 juli 2019; en
- een gesprek met eiser gevoerd op 30 juli 2019.
Op 29 juli 2019 heeft eiser aangifte gedaan van zijn verhuizing naar het buitenland per 30 augustus 2019. Verweerder heeft in de resultaten van het onderzoek aanleiding gezien om tot intrekking en terugvordering van de bijstand over te gaan.
Had eiser zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres?
5. Eiser voert aan dat het lage waterverbruik is gebaseerd op een gemiddeld gebruik. Dat wil niet zeggen dat eiser tot deze gemiddelde gebruikers behoort. Eiser verbleef voor een periode van drie tot vier weken in Duitsland. Hij wilde daar een behandeling ondergaan. Toen dat niet mogelijk bleek, heeft hij besloten om te verhuizen naar Koerdistan. De laatste paar maanden was hij druk bezig met de voorbereiding van zijn verhuizing. Hij moest veel spullen verkopen, waardoor hij wellicht wat vaker van huis was. De verhuizing naar het buitenland verklaart waarom zijn huis tijdens het huisbezoek voor een groot deel leeg was. Eiser heeft met uitzondering van drie à vier weken in zijn huis in [plaats] gewoond. Daarnaast heeft eisers buurvrouw verklaard dat zij eiser geregeld ziet. Deze verklaring is betrouwbaar.
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 12 maart 2019 tot en met 30 juni 2019.
5.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de eiser belastend besluit. Dit betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen en in beginsel aannemelijk moet maken dat aan de aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
5.3.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
5.4.
Uit de gegevens die verweerder van de waterleverancier heeft gekregen blijkt dat de meterstand op 12 maart 2019 282 m³ bedroeg. Tijdens het huisbezoek van 30 juli 2019 is geconstateerd dat de meterstand 283 m³ bedroeg. Dit betekent dat eiser in de periode van 12 maart 2019 tot en met 30 juli 2019 een waterverbruik had van 1 m³. Dit komt neer op een verbruik van 2,59 m³ per jaar (1 m³ x 365 / 141).
5.5.
De hoogste bestuursrechter [1] heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een extreem laag waterverbruik wanneer dat maximaal 7 m³ per jaar per huishouden is. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat de betrokkene dus niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. [2]
5.6.
Vast staat dat het waterverbruik op het uitkeringsadres in de te beoordelen periode extreem laag was. Dit betekent dat ervan mag worden uitgegaan dat eiser in die periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De omstandigheden die eiser noemt, maken niet dat de rechtbank hieraan twijfelt. Eiser heeft zijn stelling dat hij met uitzondering van een aantal weken in [plaats] heeft gewoond onvoldoende onderbouwd. Dit komt ook niet overeen met zijn verklaring tijdens het gesprek met verweerder dat hij vanaf half maart 2019 bij zijn broer in Duitsland verblijft en dat hij slechts af en toe naar zijn woning in Delft komt om post en medicijnen op te halen. Eiser mag aan deze verklaring worden gehouden. [3] De verklaring van de buurvrouw van eiser maakt dat niet anders. Een buurman van eiser heeft namelijk verklaard eiser alleen in het weekend te hebben gezien. De verklaringen van de buren zijn dan ook niet eensluidend. De rechtbank hecht daarom geen belangrijke waarde aan de verklaring van de buurvrouw.
5.7.
Uit tot 5.1 en met 5.6 volgt dat verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Het betoog van eiser slaagt niet.
Heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden?
6. Eiser voert aan dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Hij heeft uit eigen beweging de werkconsulent in een e-mail geïnformeerd over de verandering in zijn levenspatroon. Gelet op de nauwe samenwerking tussen de werkconsulent en verweerder mocht eiser ervan uitgaan dat hij hiermee aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De werkconsulent had eiser moeten laten weten dat hij een andere contactpersoon op de hoogte moest stellen.
6.1.
Wijzigingen die voor het recht op bijstand van belang kunnen zijn, moeten worden gemeld bij de afdeling van de gemeente die de Pw uitvoert. [4] Verweerder wijst alle bijstandsgerechtigden daar op bij de toekenning van de uitkering. Eiser heeft de werkconsulent van het re-integratiebureau Werkse! in zijn e-mail van 5 maart 2019 geïnformeerd over zijn verblijf bij zijn broer in Duitsland. Dit is een andere instantie dan de afdeling van de gemeente die de Pw uitvoert. Dit betekent dat eiser met zijn e-mail aan de werkconsulent niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. In de samenwerking tussen het re-integratiebureau en verweerder ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. De werkconsulent was ook niet gehouden om eiser te verwijzen naar de juiste afdeling voor het doen van de melding. Het betoog van eiser dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiser terecht is ingetrokken en teruggevorderd tot een bedrag van € 3.738,29. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
1. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het bijstand verlenend orgaan op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
2. Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.

Voetnoten

1.De Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van CRvB van 3 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1986).
3.De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512 en van 24 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1605
4.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 13 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1782.