ECLI:NL:RBDHA:2022:5039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
NL21.20009
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen Palestijnse Syriërs met betrekking tot verblijf in Jordanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Palestijnse Syriërs, die in Nederland verblijven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht heeft vastgesteld dat Jordanië het land van gebruikelijk verblijf is voor de eisers. De eisers, geboren in de Verenigde Arabische Emiraten, hebben in Jordanië gestudeerd en daar tot 2021 gewoond. Ze hebben asiel aangevraagd in Nederland, omdat ze stellen dat ze in Jordanië gediscrimineerd worden en vrezen voor uitzetting naar Syrië. De rechtbank concludeert dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun leven in Jordanië onhoudbaar was door discriminatie, en dat er geen reëel risico is op uitzetting naar Syrië. De rechtbank wijst de beroepen van de eisers af, omdat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eisers geen recht hebben op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank benadrukt dat de vraag of de eisers feitelijk toegang tot Jordanië zullen krijgen, geen rol speelt in de beoordeling van hun asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en is openbaar gemaakt op 7 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.20009 en NL21.20010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser,

v-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiser 2], eiser,
v-nummer: [V-nummer 2] ,
samen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 17 december 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw L. Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers zijn broers en geboren op [geboortedag 1] 1992 respectievelijk [geboortedag 2] 1995 in de VAE. [1] Zij zijn staatloos, hebben een Palestijns-Syrische achtergrond en hadden rechtmatig verblijf in de VAE. Beiden zijn op hun achttiende naar Jordanië verhuisd om te studeren, waar zij tot 2021 hebben verbleven. Eisers verblijven nu als vreemdelingen in Nederland en hebben ieder op 14 juni 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Jordanië geen rechtmatig verblijf hebben, dat zij daar door discriminatie in hun bestaansmogelijkheden werden beperkt en dat zij bij terugkeer naar Jordanië het risico lopen naar Syrië te worden uitgezet omdat zij Palestijnse Syriërs zijn zonder rechtmatig verblijf. In Syrië vrezen zij de dienstplicht te moeten vervullen, wat zij niet willen.
3. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond. [2] Verweerder vindt de identiteit, herkomst en staatloosheid van eisers geloofwaardig. In de bestreden besluiten heeft verweerder Jordanië als land van gebruikelijk verblijf aangemerkt, omdat eisers daar tot hun vertrek hun centrum van activiteiten hadden. Hoewel verweerder het niet geloofwaardig vindt dat eisers in Jordanië zijn bedreigd met uitzetting naar Syrië, vindt hij het wel geloofwaardig dat eisers daar zijn gediscrimineerd. Eisers komen volgens verweerder echter niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel, omdat niet gebleken is dat er een reëel risico is dat zij door Jordanië worden uitgezet naar Syrië. Ook de door eisers ondervonden discriminatie in Jordanië vormt volgens verweerder geen grond om hen een asielvergunning te verlenen. Volgens verweerder vormde deze discriminatie voor eisers geen dusdanige beperking van hun bestaansmogelijkheden in Jordanië dat het voor hen onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
Waarom zijn eisers het niet eens met verweerder?
4. Eisers stellen dat verweerder niet aan Jordanië, maar aan Syrië of de VAE moet toetsen. Jordanië is niet hun land van gebruikelijk verblijf, omdat zij daar niet langer een verblijfsvergunning of rechtmatig verblijf hebben en de banden met Jordanië zeer beperkt zijn. Zij hebben langer in de VAE gewoond dan in Jordanië. Daarnaast hebben ze in Jordanië enkel gestudeerd, hadden ze geen vast adres, mochten ze niet werken of een woning huren en woont het merendeel van hun familie in Syrië of de VAE. Enkel hun oma en een tante wonen in Jordanië. Eisers stellen verder dat zij bij terugkeer naar Jordanië een reëel risico lopen om te worden uitgezet naar Syrië. Uit openbare bronnen volgt dat dit risico reëel is voor Palestijnse Syriërs zonder rechtmatig verblijf in Jordanië. Dat eisers daarin niet bij naam worden genoemd en de Jordaanse autoriteiten hen nooit hebben geprobeerd uit te zetten, betekent niet dat zij geen reëel risico lopen. Tijdens hun verblijf in Jordanië hebben ze geprobeerd zoveel als mogelijk uit handen van de autoriteiten te blijven en hun contacten met de autoriteiten algemeen van aard gehouden door hun personalia niet te verstrekken. Uitzetting naar Syrië zou een schending van artikel 3 van het EVRM [3] opleveren, omdat zij in Syrië dienstplichtig zijn, maar deze dienstplicht niet willen vervullen. Uit het algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2020 van het ministerie van Buitenlandse Zaken volgt dat ontduiking van de dienstplicht risico op detentie, mishandeling en (buitengerechtelijke) executie met zich meebrengt. Verder stellen eisers dat zij als Palestijnse Syriërs in Jordanië werden onderdrukt en in hun bestaansmogelijkheden werden beperkt door discriminatie. Om die reden komen zij in aanmerking voor een asielvergunning. De beperkingen in hun bestaansmogelijkheden en constante angst voor uitzetting naar Jordanië maakt dat er sprake is van vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. Tot slot betogen eisers dat ze bij terugkeer geen toegang tot Jordanië zullen krijgen, omdat zij daar geen rechtmatig verblijf hebben. Ze doen daarbij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 januari 2021. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Land vang
ebruikelijk verblijf
5. Verweerder merkt bij een staatloze vreemdeling als land van herkomst aan het land waar de vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats had. [5] Het land van gebruikelijk verblijf vult verweerder feitelijk in en ziet op een stabiele, feitelijke verblijfplaats van de vreemdeling. Verweerder bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats in ieder geval op basis van de aard en duur van het verblijf van de vreemdeling in dat land en de banden die de vreemdeling met dat land heeft. Uit de
Guidelines on Statelessnessvan de UNHCR volgt dat het niet is vereist dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in dat land om dat land als gebruikelijke verblijfplaats aan te merken. [6]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat Jordanië in het geval van eisers het land van gebruikelijk verblijf is. Bij deze beoordeling heeft verweerder kunnen betrekken dat Jordanië het land was waar eisers verbleven voor hun komst naar Nederland, eisers sinds hun achttiende tot 2021 in Jordanië hebben gewoond en gestudeerd en daar wat betreft hun elementaire levensbehoeften een stabiel leven hadden. Daarnaast hadden eisers in Jordanië een sociaal netwerk met vrienden en familie, waaronder een oma en tante. Dat het merendeel van het verblijf niet rechtmatig was, maakt niet dat verweerder Jordanië niet kan aanmerken als gebruikelijke verblijfplaats. Rechtmatig verblijf is geen vereiste. Ook het feit dat eisers in de VAE zijn geboren, daar tot hun achttiende hebben verbleven en daar dus langer hebben verbleven dan in Jordanië, maakt niet dat verweerder Jordanië ten onrechte als land van gebruikelijk verblijf heeft aangemerkt. Deze omstandigheden doen namelijk geen afbreuk aan de aard en duur van het verblijf van eisers in Jordanië en hun band met dat land. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven te beoordelen of de VAE aan te merken is als land van gebruikelijk verblijf van eisers. Verweerder is namelijk niet gehouden om, wanneer een staatloze vreemdeling in meer dan één land zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft gehad, slechts één land aan te merken als gebruikelijke verblijfplaats met uitsluiting van andere landen. [7] Daar komt bij dat verweerder in zijn beleid heeft opgenomen dat hij het land waar de staatloze vreemdeling
voor zijn komst naar Nederlandzijn gebruikelijke verblijfplaats had, in dit geval Jordanië, als land van herkomst aanmerkt. Dit betekent dat, ook al zou de VAE een land van gebruikelijk verblijf van eisers zijn, verweerder Jordanië nog steeds terecht als land van gebruikelijk verblijf heeft aangemerkt.
Discriminatie in Jordanië
6. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Jordanië als Palestijnse Syriërs zodanig zijn gediscrimineerd dat hun leven in Jordanië onhoudbaar was. Verweerder stelt in dit verband terecht dat niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden opleverde dat het voor eisers onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Hoewel verweerder erkent dat er beperkingen zijn met betrekking tot werk en medische zorg, stelt hij terecht dat uit de verklaringen van eisers niet volgt dat zij op enig moment verstoken zijn geweest van de elementaire levensbehoeften, zoals een dak boven hun hoofd, medische voorzieningen, onderwijs en voedsel. In dit kader vindt verweerder terecht van belang dat eisers hebben verklaard altijd een dak boven hun hoofd te hebben gehad, toegang hadden tot private zorginstellingen en in Jordanië hebben gestudeerd en hun studie ook daadwerkelijk hebben afgrond. Dit betekent dat er voor verweerder geen grond bestaat om eisers een asielvergunning te verlenen vanwege de door hen ondervonden discriminatie in Jordanië.
Uitzetting door Jordanië naar Syrië
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat uit de individuele verklaringen van eisers niet volgt dat het aannemelijk is dat zij bij terugkeer door de Jordaanse autoriteiten zullen worden uitgezet naar Syrië. Hoewel verweerder erkent dat uit openbare bron blijkt dat Jordanië in een beperkt aantal gevallen Palestijnse-Syrische vluchtelingen heeft uitgezet naar Syrië, stelt hij daar terecht tegenover dat er een grote Palestijnse gemeenschap is in Jordanië, waaruit volgt dat het risico op uitzetting zeer beperkt is, en eisers meerdere keren contact hebben gehad met de Jordaanse autoriteiten zonder dat er een poging is ondernomen hen naar Syrië uit te zetten. Verweerder vindt in dit kader terecht relevant dat eisers bij deze contacten hun identiteit hebben (moeten) verstrekken. Zo heeft één van de broers verklaard dat ze meerdere keren door de politie zijn aangehouden en vrijgelaten en heeft de ander verklaard dat hij meerdere aanvragen voor een verblijfsvergunning heeft ingediend bij de Jordaanse autoriteiten die allemaal zijn afgewezen. Dit maakt dat verweerder eisers terecht niet volgt in hun stelling dat zij niet bekend waren bij de Jordaanse autoriteiten. Dat eisers geprobeerd hebben om zoveel als mogelijk buiten het vizier van de autoriteiten te blijven, maakt dit alles niet anders.
Feitelijke toegang tot Jordanië
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht stelt dat de vraag of eisers feitelijk toegang tot Jordanië zullen verkrijgen geen rol speelt bij de beoordeling of zij aanspraak maken op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank stelt voorop dat Jordanië in het geval van eisers het land van terugkeer is en uit de bestreden besluiten volgt dat terugkeer naar Jordanië geen schending oplevert van het beginsel van non-refoulement. Verweerder stelt terecht dat als eisers menen dat zij bij terugkeer niet tot Jordanië zullen worden toegelaten, zij een aanvraag kunnen indienen voor een verblijfsvergunning regulier verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. [8] Het beroep van eisers in dit kader op het arrest van 13 januari 2021 van het Hof van Justitie, specifiek rechtsoverweging 62, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Dit arrest en deze overweging zien op de vraag of een staatloze Palestijn de bescherming of bijstand van de UNRWA [9] kan inroepen in het kader van artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag. [10] Naast dat niet in geschil is dat eisers nooit de hulp van de UNRWA hebben gehad en artikel 1(D) van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is, ziet deze overweging niet op, zoals eisers betogen, de feitelijke toegankelijkheid tot het land van gebruikelijk verblijf. Tot slot merkt de rechtbank op dat indien verweerder eisers wil uitzetten naar een ander land dan Jordanië, bijvoorbeeld de VAE of Syrië, hij een nieuw terugkeerbesluit dient te nemen waarin hij dat land noemt en beoordeelt of terugkeer in strijd is met onder meer het beginsel van non-refoulement. Tegen zo’n nieuw terugkeerbesluit staat dan een rechtsmiddel open. [11]
Conclusie
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank beide beroepen ongegrond.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Verenigde Arabische Emiraten.
2.Zie artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000).
3.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.​
4.ECLI:EU:C:2021:3.
5.Zie paragraaf C2/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc 2000).
6.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:557) en van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5344).
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2021, rechtsoverweging 5.2.
8.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 4 juli 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2019:12648) en 25 januari 2021, zittingsplaats Dordrecht (ECLI:NL:RBDHA:2021:2343).
9.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
10.Zie rechtsoverwegingen 57 – 63.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2466), rechtsoverweging 7.3.