ECLI:NL:RBDHA:2021:2343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
NL20.9343, NL20.9418, NL20.9419 en NL20.9420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Palestijns gezin uit Koeweit met betrekking tot discriminatie en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een (overwegend) Palestijns gezin uit Koeweit. De rechtbank heeft de aanvragen afgewezen, waarbij verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvragen als ongegrond heeft beoordeeld. De eisers, die allen staatloze Palestijnen zijn, hebben hun asielaanvragen ingediend op basis van discriminatie in Koeweit en de onmogelijkheid om daar een normaal leven te leiden. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eisers over hun discriminatie in Koeweit geloofwaardig zijn, maar dat deze niet voldoende zwaarwegend zijn om hen als vluchtelingen te kwalificeren volgens het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft ook de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt, waarbij werd vastgesteld dat de eisers in Jordanië een gezinsleven kunnen uitoefenen, ondanks de moeilijkheden die zij daar ondervinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse samenleving bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan het belang van eisers bij het uitoefenen van hun gezinsleven in Nederland. De beroepen zijn ongegrond verklaard en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.9343, NL20.9418, NL20.9419 en NL20.9420

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [V-nummer 1] ,
[naam eiseres], eiseres,
V-nummer: [V-nummer 2]
mede namens hun minderjarige kind,
[naam eiser 2], eiser 2,
V-nummer: [V-nummer 3]
[naam eiser 3], eiser 3,
V-nummer: [V-nummer 4]
[naam eiser 4], eiser 4,
V-nummer: [V-nummer 5] ,
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluiten van 31 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvragen) in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast is bepaald dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en wordt geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Van eisers zijn op 22 mei 2020 en 1 januari 2021 aanvullende gronden ingekomen.
Verweerder heeft op 24 december 2020 en 4 januari 2021 verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Aleid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] . Eiser 2 is geboren op [geboortedatum 2] . Eiser 3 is geboren op [geboortedatum 2] . Eiser 4 is geboren op [geboortedatum 3] . Zij zijn allen staatloze Palestijnen, afkomstig uit Koeweit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 4] en heeft de Jordaanse nationaliteit. Zij is gehuwd met eiser 1. Eisers 2, 3 en 4 zijn hun zoons. Op 21 januari 2018 hebben eisers de asielaanvragen ingediend.
1.2.
Eiser 1 heeft, samengevat, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Koeweit is gevlucht omdat hij wil leven zoals alle andere mensen, omdat hij staatloos is en omdat hij een goede toekomst wil voor zijn kinderen. De directe aanleiding was de mondelinge melding van zijn werkgever dat zijn contract niet zou worden verlengd en dat hierdoor zijn verblijfsvergunning niet zou worden verlengd.
1.3.
Eiseres heeft (mede namens eiser 2), samengevat, aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij asiel in Nederland aanvraagt vanwege de toekomst van haar Palestijnse kinderen. In Koeweit worden zij geconfronteerd met vragen als: “Waarom zijn jullie hier?” “Jullie zijn Palestijns, jullie moeten terugkeren.” Dit is psychisch zwaar voor haar kinderen. Zij heeft zelf geen persoonlijke problemen ondervonden in Koeweit of in Jordanië. Zij kan zich in Jordanië vestigen omdat zij de Jordaanse nationaliteit heeft, maar haar kinderen kunnen dit niet, want zij kunnen de Jordaanse nationaliteit niet verkrijgen.
1.4.
Eiser 3 heeft, samengevat, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, dat hij als Palestijn door de Koeweiti wordt uitgelachen, geplaagd, en slecht wordt behandeld en niet dezelfde rechten heeft.
1.5.
Eiser 4 heeft, samengevat, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, dat zij Koeweit verlaten hebben omdat zij daar als Palestijnen werden gediscrimineerd en omdat zij problemen hadden met het verlengen van de verblijfsvergunning.
2.1.
Bij beschikkingen van 1 maart 2019 zijn de asielaanvragen afgewezen als ongegrond. Bij aanvullende beschikkingen van 1 oktober 2019 heeft verweerder bepaald geen aanleiding te zien om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 oktober 2019 (zaaknummers NL19.6963, NL19.6964, NL19.6969 en NL19.6971) zijn voormelde beschikkingen van 1 maart 2019 en 1 oktober 2019 vernietigd en is verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak van 29 oktober 2019. De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen:
“4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser 1 over de in Koeweit ondervonden discriminatie ongeloofwaardig vindt. Zoals volgt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 beoordeelt verweerder eerst de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in twee categorieën worden onderscheiden, waaronder de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevant gestelde gebeurtenissen. Eiser en zijn familieleden hebben verklaard over meerdere gebeurtenissen die volgens hen blijk geven van ernstige discriminatie. Blijkens de motivering van het bestreden besluit in de zaak van eiser 1 onderkent verweerder ook dat discriminatie van mensen die niet over de Koeweitse nationaliteit beschikken voorkomt in Koeweit. Gelet hierop en omdat verweerder ook ter zitting niet deugdelijk heeft kunnen toelichten waarom hij de verklaringen van eiser 1 over de gebeurtenissen die volgens hem een ernstige discriminatie betekenen ongeloofwaardig acht en om die reden die verklaringen niet op zwaarwegendheid heeft beoordeeld, ontbeert het bestreden besluit in de zaak van eiser 1 reeds daarom een deugdelijke motivering.
5. Gelet op de samenhang tussen de relazen van eisers en de motivering van de afwijzing van door verweerder van de asielaanvragen van eiseres, eisers 2, 3 en 4, ontberen ook de op deze gezinsleden van eiser betrekking hebbende afwijzende besluiten een deugdelijke motivering. Ook die besluiten kunnen al daarom niet in stand blijven. De overige gronden van de beroepen behoeven geen bespreking meer.”
Tegen die uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze in rechte vaststaat.
2.2.
Bij de in deze procedures bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen (opnieuw) afgewezen als ongegrond met toepassing van artikel 31 van de Vw.
3.1.
In het asielrelaas van eiser 1 heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst; (2) eiser 1 wordt op grond van zijn Palestijnse afkomst in Koeweit gediscrimineerd. In het asielrelaas van eiseres (en eiser 2) heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst; (2) eiser 2 wordt als staatloze Palestijn gediscrimineerd. In de asielrelazen van eiser 3 en 4 heeft verweerder de volgende relevante elementen onderscheiden: (1) identiteit, nationaliteit en herkomst; (2) betrokkene wordt als staatloze Palestijn gediscrimineerd.
3.2.
Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Eveneens worden zij gevolgd in hun verklaringen dat zij op grond van hun Palestijnse afkomst in Koeweit gediscrimineerd worden. De door hen in Koeweit ondervonden problemen worden echter onvoldoende zwaarwegend geacht. Eisers kunnen daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag). Ook hebben zij volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens zijn beleid in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Verweerder meent dat niet gebleken is dat hier in het geval van eisers sprake van is. Hoewel verweerder erkent dat de positie van Palestijnen in Koeweit niet gelijk is aan de burgers met de nationaliteit van Koeweit, is volgens verweerder niet gebleken dat eisers zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied konden functioneren. Hiertoe acht verweerder van belang dat zowel eiser als zijn kinderen in Koeweit zijn geboren en getogen, dat eiser tot aan de dag van zijn vertrek gewerkt heeft en dat eiser heeft gestudeerd. De kinderen van eiser hadden toegang tot onderwijs en het gezin had toegang tot de private gezondheidszorg.
4.
Herhaling zienswijze in beroep
Eisers verzoeken de punten 3 t/m 24 van de zienswijze als in beroep herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat verweerder in de bestreden besluiten gemotiveerd is ingegaan op wat namens eisers in de zienswijze is aangevoerd. Voor zover eisers in beroep niet toelichten op welke onderdelen de bestreden besluiten ontoereikend zijn gemotiveerd, kan de enkele herhaling in beroep van (punten uit) de zienswijze niet tot vernietiging van de bestreden besluiten leiden.
5.
Feitelijke toegang tot Koeweit
Eisers betogen dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat de feitelijke toegang van eisers tot Koeweit geen rol speelt bij de beoordeling van de asielaanvragen. Eiser 1 en zijn zoons zijn stateloos Palestijn en hebben daarom geen paspoort. Daardoor kunnen zij geen werk meer krijgen en zullen zij niet meer tot Koeweit worden toegelaten. Toen eiser nog in Koeweit was, werd het paspoortvereiste niet gesteld omdat hij daar een verblijfsvergunning had. Uit de Kuwait Amiri Decree no. 17 van 1959, Aliens Residence Law, blijkt dat buitenlanders alleen Koeweit mogen inreizen en daar werk kunnen aannemen, indien zij in het bezit zijn van een geldig paspoort. Eiser 1 heeft de afgelopen maanden verschillende keren met medewerkers van de ambassade van Koeweit gebeld, maar zonder resultaat. Over de mogelijkheid om terug te keren naar Koeweit hebben eisers informatie van de UNHRC overgelegd.
5.1.
Verweerder heeft terecht overwogen dat de vraag of eisers feitelijk toegang tot Koeweit zullen kunnen krijgen, geen rol speelt bij de beoordeling of zij aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vraag is immers niet relevant in de beoordeling of eisers een reële vrees voor vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM hebben, maar ziet op de terugkeer. Verweerder wijst er in dit verband terecht op dat de vraag of eisers al dan niet tot Koeweit zullen worden toegelaten eerst aan de orde kan komen bij de beoordeling van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier verband houdende met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
5.2.
Die vraag valt buiten de omvang van de onderhavige procedures. De in artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bedoelde bevoegdheid van verweerder om in de daar omschreven gevallen ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen, verwijst niet naar artikel 3.48, tweede lid, onder a, van het Vb (vreemdelingen die buiten schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken). Indien eisers menen dat zij Nederland buiten hun schuld niet kunnen verlaten als gevolg van de door hen aangevoerde omstandigheden, kunnen zij daartoe strekkende aanvragen indienen. Dit betoog slaagt daarom niet.
De verwijzing door eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 10 september 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10093, maakt dit niet anders, omdat in rechtsoverweging 23 van die uitspraak wordt verwezen naar een passage uit Werkinstructie 2019/12, die niet meer van toepassing was toen de bestreden besluiten genomen werden.
6.
Discriminatie
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend zijn voor het verlenen van een asielvergunning. In Koeweit is sprake van ernstige discriminatie van Palestijnen die strijd oplevert met artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag. De discriminatie van Palestijnen als sociale groep zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder d, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) heeft tot gevolg, dat Palestijnen niet in staat zijn om op een normale wijze hun leven te leiden, in hun onderhoud en medische zorg te voorzien en een permanent verblijfsrecht te verkrijgen. Het leven wordt hen dermate moeilijk gemaakt, dat sinds de Golfoorlog het overgrote deel van de Palestijnse bevolkingsgroep uit Koeweit is vertrokken.
Eisers zijn van mening dat verweerder aan hun achtergestelde positie onvoldoende gewicht toekent. De toegang tot medische zorg in Koeweit is zeer beperkt. De familie had weliswaar een zorgverzekering maar kon alleen terecht in staatsziekenhuizen en alleen voor zeer ernstige problemen. De levensbedreigende medische problemen van eiser 4 ( [naam eiser 4] ) zijn minimaal behandeld, waardoor hij niet goed is gegroeid en al zijn hele leven met een zeer lastige handicap leeft. Eiser 3 ( [naam eiser 3] ) heeft door de continue discriminatie en nare behandeling in Koeweit psychische problemen gekregen. Het feit dat zij geen permanente vergunning dan wel de Koeweitse nationaliteit kunnen verkrijgen, vormt een ernstige beperking van hun bestaansmogelijkheden. De consequentie van het verlies van werk is, dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren, omdat zij dan illegaal worden en kunnen worden gedetineerd. Mensen die in Koeweit zijn geboren en getogen en die wel de Koeweitse nationaliteit hebben, worden niet aan deze strenge regels gebonden en zijn voor hun verblijfsrecht niet afhankelijk van het hebben en behouden van werk en een garantstelling. Waar wordt overwogen dat Koeweit het land van herkomst is van de vader en zijn zonen, levert dit helaas geen permanent verblijfsrecht op en ook geen recht op terugkeer naar Koeweit. De jong-meerderjarige zoons van eiser 1 en eiseres hebben geen afgeronde opleiding, geen werkervaring en geen paspoort, terwijl hun vader niet meer als sponsor kan dienen. Zij zullen dus kansloos zijn op de arbeidsmarkt.
6.1.
Over de discriminatoire behandeling van Palestijnen in Koeweit in het algemeen heeft verweerder terecht overwogen dat Palestijnen in Koeweit niet hetzelfde worden behandeld als mensen met de Koeweitse nationaliteit, maar dat niet is gebleken dat Palestijnen hierdoor zo ernstig worden beperkt in hun bestaansmogelijkheden, dat zij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat eiser 1 heeft verklaard in Koeweit te zijn geboren en getogen en tot 19 januari 2018, de dag van zijn vertrek, te hebben gewerkt en zich gedurende zijn leven op maatschappelijk en sociaal vlak staande heeft kunnen houden. Eiser 1 heeft altijd werk gehad en is ten minste twee keer eerder van werkgever gewijzigd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen nieuwe baan zou kunnen vinden, waarbij verweerder in het verweerschrift terecht opmerkt dat eiser heeft verklaard dat bedrijven hem niet nodig hadden, omdat het eind zomer was.
6.2.
Verder heeft verweerder terecht meegewogen dat eiser huisvesting had en heeft verklaard bedrijfskunde te hebben gestudeerd aan de Arabische Open Universiteit in Koeweit, dat ook zijn kinderen toegang hadden tot onderwijs en dat eisers toegang hadden tot private gezondheidszorg. Over de toegang tot medische zorg, door eisers in de zienswijze aangevoerd, is verweerder op pagina 4, derde alinea van de bestreden besluiten gemotiveerd ingegaan. De enkele herhaling van dit punt in de gronden van beroep brengt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet mee dat de motivering van de bestreden besluiten op dit punt ontoereikend is.
6.3.
Voorts heeft verweerder terecht overwogen dat de omstandigheid dat Palestijnen in Koeweit niet gelijk zijn aan burgers met de Koeweitse nationaliteit, niet meebrengt dat er al om die reden sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, omdat niet iedere beperking van de mensenrechten per definitie als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag moet worden gezien. Er zal sprake moeten zijn van een bepaalde intensiteit van de schending van het betreffende mensenrecht. Niet is gebleken dat Palestijnen in Koeweit met een dermate ernstige repressie te maken hebben dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Het gegeven dat er een systeem is van garantstelling in Koeweit waardoor Palestijnen moeten leven met de onzekerheid dat de verblijfsvergunning niet verlengd wordt en dat er gelet op de hoge eisen die worden gesteld aan het verkrijgen van de Koeweitse nationaliteit, niet veel Palestijnen de Koeweitse nationaliteit zullen bezitten, is onvoldoende om tot vluchtelingschap te concluderen. Het betoog slaagt niet. Verweerder erkent dat Koeweit wetgeving heeft ingevoerd om het aantal expats in Koeweit te verminderen, maar voegt daaraan toe dat Koeweit nog altijd werkvergunningen aan expats afgeeft, waarbij geen quota gelden voor nationaliteiten.
7
Artikel 8 van het EVRM
Eiseres betogen dat zij alleen in Nederland als gezin bij elkaar kunnen blijven wonen. Omdat er geen enkele mogelijkheid is om hun gezinsleven uit te oefenen in een ander land, dient aan eisers in ieder geval een verblijfsvergunning te worden verleend op grond van artikel 8 EVRM, aldus eisers. Zij betwisten dat er geen sprake is van objectieve belemmeringen om hun gezinsleven in Koeweit of Jordanië uit te oefenen. Het is voor hen onmogelijk om zich gezamenlijk als gezin in Koeweit of in Jordanië te vestigen. Eiseres heeft niet het recht om haar man en zonen mee te nemen, aangezien deze geen recht op verblijf hebben of kunnen verkrijgen in Jordanië. De regelgeving in Jordanië heeft als gevolg dat het gezin zich niet blijvend in dat land kan vestigen. Van eiseres kan niet worden verlangd dat zij zich in haar eentje, zonder haar man en zonen, in Jordanië vestigt.
7.1.
Verweerder neemt aan dat tussen eisers sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bij de belangenafweging op grond van deze bepaling, waartoe verweerder verwijst naar de overwegingen uit de (bij voormelde uitspraak van 29 oktober 2019 vernietigde) aanvullende beschikkingen van 1 oktober 2019 die in de voornemens zijn herhaald en ingelast, is terecht overwogen dat de omstandigheid dat eisers in Nederland nooit eerder een verblijfsvergunning hebben gehad, maakt dat geen sprake is van inmenging.
7.2.
Verder heeft verweerder terecht overwogen dat een verblijfsrecht voor eiser 1 en de kinderen in Jordanië weliswaar moeilijk te verkrijgen is, maar niet dat dit onmogelijk is, zoals blijkt uit pagina 10 van
Discriminatory Nationality Laws in Jordan and Their Effect on mixed Refugee Families. Eisers hebben geen enkele poging ondernomen om zich als gezin in Jordanië te vestigen om daar hun gezinsleven uit te oefenen. Dat dit in Jordanië in hun specifieke geval onmogelijk is, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat van een objectieve belemmering in hun geval geen sprake is.
7.3.
Verweerder heeft verder terecht in het nadeel van eisers overwogen dat hun banden met Koeweit en Jordanië sterker zijn dan hun banden met Nederland. Eiser en zijn zonen hebben al hun leven lang in Koeweit gewoond. Eisers kunnen ook in Jordanië wonen, waar dezelfde taal wordt gesproken als in Koeweit (Arabisch), wat dus geen belemmering zal zijn. Ook zijn eiser 1 en eiseres daar gehuwd. Verder heeft verweerder opgemerkt dat in Jordanië Palestijnen ongeveer de helft van de bevolking uitmaken, waaruit ook wordt opgemaakt dat het niet onmogelijk is voor eisers zich aan te passen aan Jordanië. De familie van eiseres woont daar ook, zodat er een sociaal netwerk is. Bovendien ging eiseres ook meermalen met haar kinderen naar Jordanië om familie te bezoeken. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat de banden van eisers met Jordanië sterker zijn nu eiseres de Jordaanse nationaliteit heeft, zij daar ongeveer 17 jaar heeft gewoond en zij, en dus ook haar echtgenoot en kinderen, daar familie hebben wonen, die zij ook bezochten, en ze de Arabische taal spreken.
7.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een “
fair balance” tussen enerzijds het belang van eisers bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit betoog slaagt niet.
8. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.