Overwegingen
1. Eiseres stelt staatloos te zijn. Op 10 augustus 2018 heeft zij haar asielaanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) een relatie heeft met [A] , een staatsburger van de VAE. Omdat eiseres van Palestijnse afkomst is zou zij niet met [A] kunnen trouwen. Nadat eiseres met [A] is betrapt door zijn familie en de familie van eiseres hier achter is gekomen, zou haar familie haar maagdelijkheid hebben willen laten onderzoeken. Eiseres vreest voor eerwraak van haar familie als zij erachter komen dat zij geen maagd is. Daarom is zij gevlucht naar Engeland. Omdat ze anders niet veilig naar de VAE zou kunnen terugkeren, heeft eiseres zich op instignatie van haar broers verloofd met een voor haar onbekende man. Na twee jaar heeft eiseres met instemming van haar familie de verloving kunnen verbreken. Eiseres heeft in 2013 een abortus laten plegen. Zij was in verwachting van het kind van [A] . Eiseres vreest bij terugkeer dat haar familie haar opnieuw zal uithuwelijken. Ook vreest zij voor de autoriteiten, nu abortus verboden is in de VAE.
3. Verweerder heeft de aanvraag bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar relatie met [A] en de zaken die zich binnen deze relatie hebben afgespeeld ontdekt zullen worden of dat sprake zal zijn van eerwraak wanneer dit wel door haar familie zal worden ontdekt. Ten aanzien van eventuele staatloosheid heeft verweerder overwogen dat eiseres onvoldoende verscheidene originele documenten heeft aangeleverd om tot staatloosheid te concluderen.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij neemt het standpunt in dat verweerder ten onrechte niet uitgaat van de staatloosheid van eiseres. Niet duidelijk is naar welk beleid verweerder verwijst dat eiseres voor de vaststelling hiervan een geboorteakte en UNWRA-familiekaart dient te overleggen. Voorts heeft verweerder ten onrechte overwogen dat de vraag of eiseres bij terugkeer naar de VAE feitelijk toegang zal krijgen tot de VAE geen rol speelt bij de beoordeling of eiseres aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel.
5. In geschil is of verweerder eiseres ten onrechte niet heeft aangemerkt als staatloos en of zij valt onder de toepassing van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Ook is in geschil of verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of eiseres weer zal worden toegelaten in de VAE. Tot slot is in geschil of eiseres moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en of zij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. De rechtbank overweegt allereerst dat, nu niet in geschil is dat de VAE het land van bestendig verblijf van eiseres is, verweerder dient te toetsen of eiseres moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en of zij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Uit het voornemen en het bestreden besluit blijkt dat verweerder deze toets heeft verricht. De vraag of eiseres als staatloos moet worden aangemerkt, speelt hierbij geen rol. Hetgeen is overwogen en ook ter zitting over en weer is aangevoerd over de gestelde staatloosheid valt buiten de omvang van deze toets en laat de rechtbank dan ook buiten bespreking.
7. Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres niet onder de toepassing van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag. Daartoe is van belang dat het Hof van Justitie in het arrest van 17 juni 2010, ECLI:EU:C:2010:351, punt 51, heeft overwogen dat uit de duidelijke bewoordingen van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag volgt dat alleen degenen die daadwerkelijk de door UNRWA geboden hulp hebben ingeroepen onder de in dit artikel genoemde grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus vallen. Nu niet in geschil is dat eiseres niet daadwerkelijk bijstand heeft ontvangen van UNWRA, is artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet op haar van toepassing. In dat kader verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:556). Verweerder heeft daar dan ook terecht niet aan getoetst. Dat eiseres heeft gesteld wel bij UNRWA geregistreerd te zijn, leidt niet tot een ander oordeel. 8. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat verweerder de feitelijke toegankelijkheid tot de VAE had moeten onderzoeken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat de vraag of eiseres al dan niet zal worden toegelaten tot de VAE geen rol speelt bij de beoordeling of zij aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel en valt buiten de omvang van het geding. Die vraag komt eerst aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier verband houdende met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Indien eiseres van mening is dat zij Nederland buiten haar schuld niet kan verlaten, zal zij een daartoe strekkende reguliere aanvraag moeten indienen. Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:447, slaagt niet. Daartoe is van belang dat blijkens die uitspraak in het kader van subsidiaire bescherming is getoetst of eisers toegang hebben tot de VAE en in de VAE gedetineerd zullen worden. Daarbij wordt de verwijzing in die uitspraak naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018 niet gevolgd, nu het in die zaak om de VAE als veilig derde land ging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de enkele feitelijke toegankelijkheid geen raakvlak met vluchtelingschap in de zin van het Vluchtelingenverdrag of schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. 9. Ten aanzien van de vrees voor eerwraak van haar familie, met name van haar broers, als de relatie met [A] en de zaken die zich binnen deze relatie hebben afgespeeld zouden uitkomen, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de verklaringen van eiseres hieromtrent afbreuk doen aan deze gestelde vrees. Daartoe is van belang dat eiseres meermalen tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard over wie er nu op de hoogte zijn geweest van de relatie met [A] . Zo heeft eiseres in haar vrije relaas van het nader gehoor verklaard dat zij op een feestje met [A] is gezien, dat haar vader en broers een vermoeden hadden dat sprake kon zijn van een seksuele relatie en daarom een maagdelijkheidsonderzoek wilden laten opstarten. In het eerste gehoor heeft eiseres echter verklaard dat niemand behalve haar zus op de hoogte was van de relatie met [A] . Vervolgens heeft eiseres in het nader gehoor nog tweemaal verklaard dat helemaal niemand van deze relatie af wist. Verweerder heeft gelet op vorenstaande de bekendheid van de relatie binnen de familie in twijfel kunnen trekken. Voorts is eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij heeft te vrezen voor ontdekking door haar familie van de relatie met [A] . Daartoe is van belang dat eiseres al sinds 2011 een relatie met hem heeft, zij bij elkaar thuis kwamen, met elkaar uit eten en naar de bioscoop gingen, en eiseres deze activiteiten ruim zeven jaar geheim heeft weten te houden voor haar familie. Ook dit doet afbreuk aan de vrees voor bekendheid bij de familie van de relatie met [A] .
Daarbij heeft verweerder ten aanzien van de gestelde vrees voor eerwraak van de zijde van haar broers, niet ten onrechte kunnen betrekken dat de broers wel akkoord zijn gegaan met het, op initiatief van eisers, afbreken van haar verloving in 2017. Ook hebben zij klaarblijkelijk niet aangedrongen op het onderzoek naar haar maagdelijkheid, nu zij dit na haar terugkeer uit Engeland nimmer heeft hoeven ondergaan. Verweerder heeft daarbij voorts niet ten onrechte kunnen overwegen dat de invloed van de familie in zijn algemeenheid zeer sterk is bij situaties van eerwraak, dat vrouwen weinig ruimte hebben voor eigen keuzes en op hen door de familie streng toezicht wordt gehouden Echter, eiseres heeft sinds 2011 als vrijgezelle vrouw op zichzelf gewoond, werk en een inkomen gehad en vele reizen met vriendinnen gemaakt, waaronder ook in 2016 en 2017. Al die jaren heeft zij contact onderhouden met haar familie. Kennelijk is dit toelaatbaar en acceptabel geacht door haar familie, waaronder haar broers. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat de vrees voor eerwraak niet past bij de persoonlijke levensstijl die eiseres heeft geschetst.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar de VAE zal worden onderworpen aan een door artikel 3 EVRM dan wel artikel 3 Antifolterverdrag verboden handeling. Ten aanzien van de gestelde (toekomstige) vrees voor gedwongen uithuwelijking bij terugkeer naar de VAE, overweegt de rechtbank dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat de eerdere verloving in 2015 op eigen initiatief van eiseres in 2017 is verbroken en dit ook door haar broers is geaccepteerd. Zij heeft hierna nog tot augustus 2018 alleen gewoond, heeft al vele jaren geen contact meer met haar vader en is hij woonachtig in Egypte. Dat eiseres thans wel gedwongen zal worden uitgehuwelijkt heeft verweerder dan ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
11. Ten aanzien van de gestelde vrees bij terugkeer voor de autoriteiten vanwege de door haar ondergane abortus, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiseres na haar abortus in mei 2013 op 14 oktober 2014 asiel heeft aangevraagd in Engeland en dat zij, nadat deze asielaanvraag is afgewezen, is teruggekeerd naar de VAE. Gesteld noch gebleken is dat eiseres na haar terugkeer problemen heeft gehad met de autoriteiten van de VAE of dat zij daarvoor vreesde, nu zij na deze terugkeer nog diverse malen naar Europa is gereisd zonder daar asiel aan te vragen. Dit doet vermoeden dat de abortus niet de reden is geweest voor haar vertrek uit de VAE. Voorts heeft verweerder daarbij kunnen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat niemand in de VAE op de hoogte is van haar abortus, zodat niet valt in te zien waarom zij hier bij terugkeer voor te vrezen zou hebben bij de autoriteiten.
12. Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij bij terugkeer naar de VAE vanwege het kafala-systeem in een situatie van ernstige schade terecht zal komen, overweegt de rechtbank dat uit de door eiseres overgelegde verklaring van [organisatie] blijkt dat het arbeidscontract van eiseres per 22 november 2018 is beëindigd. Nu eiseres haar aanvraag heeft ingediend op 10 augustus 2018, stelt de rechtbank vast dat eiseres in ieder geval tot aan haar vertrek heeft kunnen werken en is niet gebleken dat haar contract tegen haar wil in is beëindigd. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat eiseres niet opnieuw in de VAE aan het werk zou kunnen gaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer zal worden onderworpen aan een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling.
13. Verweerder heeft ten aanzien van artikel 8 EVRM terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zus en nichtje. Weliswaar heeft de zus van eiseres medische problemen, maar niet is gebleken dat juist eiseres haar moet ondersteunen. Vorenstaande geldt eveneens voor de zorg voor het nichtje.
14. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat
het op de weg van eiseres ligt om aannemelijk te maken dat de asielaanvraag van de zus van eiseres rechtens gelijk, althans vergelijkbaar is met haar asielaanvraag. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van gelijke gevallen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.