Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 december 2021, tegen de eerste rolzitting van 30 maart 2022, met producties 1 tot en met 12;
- het ter rolzitting van 30 maart 2022 tegen gedaagden verleende verstek.
2.De beoordeling
materiëletoepassingsgebied van de Brussel I bis-Verordening valt. Deze rechtbank heeft diezelfde vraag recent in eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken (in respectievelijk incident en verstek) verschillend beantwoord: zie ECLI:NL:RBDHA:2022:1969 (ontkennend) en ECLI:NL:RBDHA:2022:3678 (impliciet - bevestigend). Om die reden zal de rechtbank in dit verstekvonnis een gemotiveerde beslissing geven op dit punt. Het oordeel van de rechtbank is dat de ingestelde vordering valt binnen het materiële toepassingsgebied van de Brussel I bis-Verordening. De rechtbank sluit wat dit betreft dus aan bij de laatstgenoemde uitspraak (2022:3678), en niet bij de eerstgenoemde (2022:1969). Daartoe wordt het volgende overwogen.
krachtens overheidsbevoegdheid handelt. Dat bepaalde activiteiten een openbaar doel dienen, is op zichzelf nog niet genoeg om te oordelen dat sprake is van de uitoefening van openbaar gezag. [3] Ook de omstandigheid dat een overheidshandelen de aanleiding tot het geschil vormt, leidt nog niet tot die slotsom. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ is onderscheidend of de overheidsinstantie bij het geding gebruik maakt van bevoegdheden die buiten het bestek vallen van de nationale civielrechtelijke regels die gelden tussen particulieren. Indien dat zo is, handelt het overheidsorgaan krachtens een eigen recht dat de wetgever hem specifiek heeft verleend. Een verhaalsvordering van een overheidsorgaan die is gebaseerd op bepalingen waarmee de wetgever het overheidsorgaan een eigen recht heeft verleend, valt niet onder het begrip ‘burgerlijke zaak’. [4] Een aanwijzing voor uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag kan bestaan wanneer het overheidsorgaan zichzelf, in afwijking van de gemeenrechtelijke regels, een executoriale titel toekent. [5] Datzelfde geldt wanneer het geschil ziet op de invordering van bijdragen die een particulier aan een overheidsinstantie is verschuldigd voor het gebruik van
verplichte en exclusieveoverheidsdiensten. [6]
hoeftte maken van de aan haar toekomende mogelijkheid van het uitvaardigen van een dwangbevel, om een executoriale titel te kunnen verkrijgen. DUO heeft ook de mogelijkheid om bij de burgerlijke rechter betaling van de bestuursrechtelijke geldschuld vorderen. [7] Daarbij beschikt DUO ook over alle bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft (artikel 4:124 Awb). In dit geval heeft DUO, met de dagvaarding, voor de weg van invordering bij de burgerlijke rechter gekozen. Op deze procedure zijn de bepalingen van Rv van toepassing. Juridisch gezien kan de grondslag van de vordering worden gezien als nakoming van een verplichting tot betaling van een geldschuld (artikel 3:296 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW). [8] DUO vordert ook incassokosten op grond van artikel 6:96 BW.
€ 1.114(1 punt × tarief IV)