Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 11 augustus 2021, met de producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie van onbevoegdheid, met de producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord in het incident.
2.De feiten in het incident
2.1. [gedaagde] is in september 2003 een studie aan een hogeschool in Nederland gestart.
2.3. Bij besluit van 10 oktober 2003 is aan [gedaagde] studiefinanciering toegekend, bestaande uit onder meer een prestatiebeurs (een lening die kan worden omgezet in een gift) en een rentedragende lening (die niet kan worden omgezet in een gift).
‘Artikel 6.5. Terugbetalingsperiode
3.3. Het geschil
12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en in handelszaken (herschikking), PbEU2012 L 351/1 (Brussel I
bis-Verordening). Hoofdregel daarbij is dat de rechter van de lidstaat waar de gedaagde woont bevoegd is (artikel 4). Dit leidt tot de bevoegdheid van de Duitse rechter, nu [gedaagde] in Duistland woont. De alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 7 lid 1 sub a Brussel I
bis-Verordening leidt tot dezelfde uitkomst, omdat Duitsland de daarbij als uitgangspunt geldende plaats van uitvoering van de aan de eis ten grondslag liggende verbintenis (haalschuld) is. Daarbij stelt [gedaagde] zich aan de hand van artikel 4 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, Trb. 1980, 156 (EVO) op het standpunt dat de overeenkomst beheerst wordt door Duits recht, nu zij daar woont en als schuldenaar de kenmerkende prestatie (terugbetaling) moet verrichten (lid 2) dan wel omdat de zaak nauwer verbonden is met Duitsland dan met Nederland (lid 5).
bis-Verordening, de artikelen 6:116 en 118 BW en artikel 109 Rv, waaruit zou volgen dat de Nederlandse rechter wel degelijk internationaal en relatief bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen. De Staat baseert zich daarbij op de stelling dat de overeenkomst wordt beheerst door Nederlands recht. Primair omdat beide partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in Nederland gevestigd/woonachtig waren, zodat sprake is van een nationale overeenkomst. Subsidiair op grond van artikel 4 EVO, omdat DUO de kenmerkende prestatie heeft verricht en de overeenkomst het nauwst is verbonden met Nederland.
4.De beoordeling in het incident4.1. Omdat de Staat in Nederland is gevestigd en [gedaagde] in Duistland woont, is sprake van een zaak met een internationaal karakter. [gedaagde] heeft in haar eerste processtuk, dus tijdig, beroep gedaan op primair het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter en subsidiair op de relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank. Gelet hierop dient de rechtbank allereest (ambtshalve) te beoordelen of zij internationaal bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
bis-Verordening, meer in het bijzonder artikel 7 lid 1 sub a. De rechtbank is echter van oordeel dat de Brussel I
bis-Verordening in dit geval toepassing mist, omdat de zaak buiten haar materiële toepassingsgebied valt. Daarvoor is het volgende doorslaggevend.
bis-Verordening bepaalt dat deze verordening van toepassing is in
‘burgerlijke en handelszaken’, ongeacht de aard van het gerecht. Ze heeft met name geen betrekking op – voor zover hier van belang – bestuursrechtelijke en administratieve zaken.
bis-Verordening worden afgebakend autonoom worden uitgelegd aan de hand van enerzijds de doelen en het stelsel van deze verordening en anderzijds de algemene beginselen die in alle rechtsstelsels van de EU-lidstaten te vinden zijn. Dit leidt ertoe dat bepaalde internationale zaken buiten het materiële toepassingsgebied vallen in verband met elementen die kenmerkend zijn voor de aard van de tussen partijen bestaande rechtsbetrekking of het voorwerp van geschil. Rechtsbetrekkingen tussen een overheidsinstantie en een particulier kunnen binnen het materiële toepassingsbereik vallen, maar niet wanneer de overheidsinstantie krachtens overheidsbevoegdheid handelt. Om te bepalen of dit het geval is, moet worden gekeken naar de (aard van de) rechtsbetrekking tussen partijen en de grondslag en de wijze van instellen van de vordering. Als een overheidsinstantie verhaal zoekt op een particulier met een vordering die zowel voor wat betreft de grondslag als de wijze van instellen ervan wordt beheerst door het civiele recht, is geen sprake van een overheidsbevoegdheid. Als een overheidsinstantie als schuldeiser echter gebruikt maakt van bevoegdheden die buiten het bestek vallen van de op betrekking tussen particulieren toepasselijke regels, is wel sprake van de uitoefening van een overheidsbevoegdheid.
bis-Verordening. Deze verordening is daarom niet van toepassing op de vordering van de Staat. Het feit dat op grond van artikel 4:124 Algemene wet bestuursrecht een dergelijke vordering (ook) via het civiele recht kan worden ingesteld, maakt dat niet anders; bij de uitleg van het toepassingsbereik van de Brussel I
bis-Verordening komt geen belang toe aan de verdeling van rechtsmacht binnen een lidstaat.
5.5. In de hoofdzaak5.1.Gedaagde heeft in de hoofdzaak al geconcludeerd voor antwoord. De rechtbank zal bepalen dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Vanwege de door de Corona-maatregelen opgelopen achterstanden kan het enige tijd duren voordat een mondelinge behandeling wordt gelast. Om te voorkomen dat de zaak meerdere keren wordt aangehouden, heeft de rechtbank haar werkwijze aangepast.
(31 december 2099). Dit is vanzelfsprekend geen werkelijke datum, maar een interne administratieve datum, waarmee de computer uit de voeten kan. Hiermee wil de rechtbank voorkomen dat partijen iedere keer opnieuw bericht krijgen dat hun zaak wordt aangehouden.