ECLI:NL:HR:2015:233

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
14/00188
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter bij invordering van bestuursrechtelijke geldschulden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het CAK tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het geschil betreft de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om te oordelen over de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden, specifiek in het kader van eigen bijdragen voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De Hoge Raad oordeelt dat de burgerlijke rechter bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen tot invordering van bestuursrechtelijke geldschulden, zoals vastgelegd in artikel 4:124 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een bestuursorgaan, zoals het CAK, bij de invordering van dergelijke schulden ook gebruik kan maken van de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft.

In deze zaak vorderde het CAK betaling van € 5.778,15 van de verweerder, die als erfgenaam van zijn overleden echtgenote werd aangesproken voor de eigen bijdragen die aan haar waren gefactureerd. De rechtbank had de vordering afgewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde het CAK in de vordering niet-ontvankelijk voor bepaalde facturen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was en dat de facturen over de jaren 2006, 2007 en 2008 niet de formele rechtskracht hadden die nodig was voor de vordering.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens wordt de verweerder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. Dit arrest benadrukt de mogelijkheid voor bestuursorganen om hun vorderingen via de burgerlijke rechter te laten behandelen, wat van belang is voor de rechtspraktijk en de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden.

Uitspraak

6 februari 2015
Eerste Kamer
14/00188
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
het zelfstandig bestuursorgaan met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid CAK als rechtsopvolger van Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK BZ) B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als het CAK en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 186351 / HA ZA 11-701 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 maart 2012;
b. de arresten in de zaak 200.113.242/01 van het gerechtshof Leeuwarden van 13 november 2012 en van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2013 heeft het CAK beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor het CAK toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] is als erfgenaam rechtsopvolger onder algemene titel van zijn echtgenote [betrokkene], die op 30 januari 2011 is overleden.
(ii) Tussen 9 januari 2006 en 31 december 2009 heeft het CAK aan [betrokkene] facturen gestuurd inzake eigen bijdragen over de periode van 24 januari 2005 tot en met 1 november 2009. [betrokkene] was deze eigen bijdragen verschuldigd wegens hulp die aan haar werd verleend op de voet van de destijds geldende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: ABWZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo).
3.2.1
In dit geding vordert het CAK van [verweerder] betaling van € 5.778,15 met rente en kosten ter zake van de eigen bijdragen volgens de hiervoor in 3.1 onder (ii) aangeduide facturen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, het CAK in de vordering niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de facturen ter invordering van de eigen bijdragen voor huishoudelijke hulp verleend vanaf 1 juli 2009, en [verweerder] veroordeeld tot betaling aan het CAK van € 876,48 met rente voor zover het betreft de facturen ter invordering van de eigen bijdragen voor huishoudelijke hulp over de perioden van 24 januari 2005 tot en met 31 december 2005 en van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009. Hiertoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
Vanaf 9 januari 2006 tot en met 31 december 2009 heeft het CAK facturen gestuurd aan [betrokkene] met betrekking tot de op grond van de AWBZ en de Wmo ter zake van de ontvangen hulp verschuldigde eigen bijdragen over de periode van 24 januari 2005 tot en met 1 november 2009 (rov. 2.3)
Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Sindsdien is de bestuursrechter bevoegd kennis te nemen van geschillen ter zake van de terugvordering van bestuurlijke geldschulden. Op grond van het wettelijke overgangrecht blijft op een verplichting tot betaling van een geldsom aan een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding, het recht van toepassing dat gold tot 1 juli 2009. (rov. 2.12) Dit betekent dat het CAK in de vordering niet-ontvankelijk is voor zover de facturen betrekking hebben op hulp die nadien is verleend (rov. 2.13).
Het CAK heeft bij beschikkingen de eigen bijdragen vastgesteld die betrekking hebben op de jaren 2005 en 2009. Het CAK zegt de beschikkingen met betrekking tot de jaren 2006, 2007 en 2008 niet in het geding te kunnen brengen. Dit betekent dat niet kan worden nagegaan of laatstgenoemde beschikkingen zijn genomen en formele rechtskracht hebben gekregen. De facturen over de jaren 2006, 2007 en 2008 hebben daarom geen toereikende juridische grondslag. (rov. 2.17-2.18)
De facturen over 2005 en 2009 zijn als besluiten aan te merken, waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb heeft opengestaan (vgl. CRvB 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BK8934). Voor zover [betrokkene] die facturen niet heeft ontvangen of onduidelijk voor haar was dat daartegen bezwaar op grond van de Awb openstond, heeft [verweerder], na overlegging van die facturen in dit geding door het CAK, niet alsnog bezwaar tegen de facturen gemaakt. Dit betekent dat de facturen over 2005 en 2009 formele rechtskracht hebben gekregen. (rov. 2.23)
3.3.1
Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat het hof in de rov. 2.12 en 2.13 heeft miskend dat een bestuursorgaan op de voet van art. 4:124 Awb betaling van bestuursrechtelijke geldschulden kan vorderen bij de burgerlijke rechter.
3.3.2
De klacht slaagt. Het gaat in deze zaak om de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden in de zin van Titel 4.4 van de Awb. Noch enige bepaling in die wet, noch enige andere wettelijke bepaling verklaart de bestuursrechter met uitsluiting van de burgerlijke rechter bevoegd tot kennisneming van een vordering zoals de onderhavige. Art. 4:124 Awb bepaalt integendeel dat een bestuursorgaan bij de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden ook beschikt over de bevoegdheden die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft. Het CAK kan dus betaling van die schulden vorderen in de onderhavige procedure (vgl. rov. 3.5 slot van HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397, NJ 2014/202).
3.4.1
Onderdeel 2.2 van het middel klaagt dat het hof in rov. 2.18 heeft miskend dat de facturen over perioden in de jaren 2006, 2007 en 2008 formele rechtskracht hebben op dezelfde gronden als het hof in rov. 2.23 heeft gebezigd ten aanzien van de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009.
3.4.2
Bij de beoordeling van deze klacht strekt het volgende tot uitgangspunt. Voor zijn oordeel dat de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009 besluiten zijn waartegen bezwaar en beroep heeft opengestaan, heeft het hof verwezen naar de hiervoor in 3.2.2 vermelde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Aldus heeft het hof kennelijk bedoeld dat die facturen hebben te gelden als besluiten in de zin van art. 1:3 Awb in verband met de omstandigheid dat daarin is vastgesteld dat in een bepaalde periode hulp of zorg op de voet van de AWBZ of de Wmo is genoten, waarbij tevens de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage is vastgesteld.
In cassatie is de juistheid van dit oordeel niet bestreden. Daarvan uitgaande heeft het hof terecht geoordeeld dat die besluiten formele rechtskracht hebben verkregen doordat daartegen niet tijdig bezwaar is gemaakt.
3.4.3
Het hof heeft in rov. 2.3 als vaststaand aangemerkt dat de facturen over perioden in de jaren 2006, 2007 en 2008, evenals de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009, betrekking hebben op eigen bijdragen die op de voet van de AWBZ en de Wmo zijn verschuldigd wegens in die perioden verleende hulp. Ook dit is in cassatie niet bestreden. Gezien hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, hebben ook deze facturen te gelden als besluiten in de zin van art. 1:3 Awb waartegen bezwaar ingevolge de Awb kon worden gemaakt. Het CAK heeft voor het hof gesteld dat ook deze besluiten – evenals de facturen over perioden in de jaren 2005 en 2009 – formele rechtskracht hebben verkregen. Het hof heeft ten onrechte nagelaten die stelling te beoordelen. Indien de facturen over perioden in de jaren 2006, 2007 en 2008 formele rechtskracht hebben verkregen, dient immers voor de burgerlijke rechter tot uitgangspunt dat zij een toereikende juridische grondslag hebben en is niet van belang dat de onderliggende beschikkingen ontbreken.
In zoverre slaagt de klacht.
3.5
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 oktober 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het CAK begroot op € 922,98 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
6 februari 2015.