ECLI:NL:RBDHA:2022:4556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens niet aannemelijk maken identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft een asielaanvraag ingediend die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 12 april 2022. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend, maar deze zijn buiten behandeling gesteld omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken voordat hij werd gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard Algerijns te zijn, wat in strijd is met zijn eerdere verklaringen over zijn Marokkaanse afkomst. De rechtbank oordeelt dat de tegenstrijdigheid in zijn verklaringen evident is en dat verweerder niet gehouden was om deze uitdrukkelijk te omschrijven. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] alias [alias] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2022 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL22.6653. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum eiser] en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Door de Belgische autoriteiten is hij in Eurodac geregistreerd onder de alias [alias], geboren op [geboortedatum] met de Algerijnse nationaliteit.
1.1.
Eiser heeft eerder, op 18 januari 2021, in Nederland een asielaanvraag ingediend, waarna hij, voordat hij op die aanvraag was gehoord, met onbekende bestemming is vertrokken, waarna die aanvraag buiten behandeling is gesteld.
1.2.
Op 15 juli 2021 is eiser door de Belgische autoriteiten op grond van de Dublinverordening aan Nederland overgedragen, waar hij op 24 juli 2021 voor de tweede maal een asielaanvraag heeft ingediend. Voordat eiser op die aanvraag was gehoord, is hij opnieuw met onbekende bestemming vertrokken. Ook die aanvraag is buiten behandeling gesteld.
1.3.
Op 3 februari 2022 hebben de Duitse autoriteiten eiser op grond van de Dublinverordening aan Nederland overgedragen, waar eiser op 14 februari 2022 voor de derde maal een asielaanvraag heeft ingediend. Op 1 maart 2022 is eiser met onbekende bestemming vertrokken maar op 3 maart 2022 heeft hij zich weer in het asielzoekerscentrum in Ter Apel gemeld. Op 24 maart 2022 en 6 april 2022 is hij niet verschenen op het gehoor veilig land van herkomst. Op 7 april 2022 is eiser gehoord.
1.4.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat er in Marokko geen kansen waren om werk te vinden en dat hij tijdens een demonstratie in Tanger op 23 februari 2017 door de politie met een stuk ijzer op zijn rug is geslagen. Daarvoor heeft hij geen doktersbehandeling gekregen. Hij stelt dat hij door de Marokkaanse autoriteiten wordt gezocht en dat hij verwacht dat hij bij terugkeer naar Marokko zal worden aangehouden.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waartoe verweerder samengevat het volgende overweegt. Omdat eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, is asielrelaas niet verder beoordeeld. Verweerder vindt hiervoor steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061 en 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij tot op heden geen enkel identificerend document heeft overgelegd en dat hij vaag, summier en tegenstrijdig over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verklaard. Zo had eiser eerst gesteld dat hij zich niets kan herinneren over zijn Marokkaanse paspoort en identiteitsbewijs terwijl hij nadien heeft verklaard dat hij die kwijt is. Tijdens het gehoor op 7 april 2022 (hierna: het gehoor) heeft eiser verklaard Algerijns te zijn, maar op de vraag naar documenten ter onderbouwing van zijn gestelde Algerijnse nationaliteit heeft eiser geen (op de vraag toegespitst) antwoord gegeven, aldus verweerder.
Geschil
3. In beroep voert eiser aan dat hij tijdens de verhoren op 18 januari 2021, 24 juli 2021 en 14 februari 2022 consistent is geweest in zijn verklaringen over zijn identiteit en (Marokkaanse) afkomst. Verder voert eiser aan dat verweerder hem ten onrechte niet tijdens het gehoor maar pas in het voornemen heeft geconfronteerd met de tegenwerping dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn Algerijnse nationaliteit. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2959. De verwijzing door verweerder naar de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2015 en 6 februari 2017 gaat volgens eiser niet op, omdat de feiten en omstandigheden van de vreemdelingen in die zaken niet te vergelijken zijn met die van eiser.
Beoordeling
3.1.
Artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) zoals dat sinds 25 juni 2021 luidt (Staatsblad 2021, 250), bepaalt voor zover hier van belang als volgt:
“(…) Bij het afnemen van het nader gehoor wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.”
3.2.
Eiser is tijdens de inleiding op het gehoor meegedeeld dat het doel van dit gehoor onder meer is de verificatie van zijn nationaliteit (verslag gehoor, p. 2). Desgevraagd heeft eiser beaamd dat te hebben begrepen. Ook is hij gewezen op het belang om de waarheid te spreken en volledig te antwoorden op de hem gestelde vragen (verslag gehoor, p. 3). Ook dat heeft eiser begrepen, daar hij immers heeft verklaard:
“Ja. Ik zal alles naar waarheid vertellen.”(verslag gehoor, p. 3). Verweerder heeft eiser tijdens de inleiding op het gehoor onder meer meegedeeld dat hij afkomstig is uit Marokko, wat eiser niet heeft betwist.
Pagina 5 van het verslag van het gehoor vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“In de gevangenis in België zou u zich hebben gemeld als [alias], geboren op [geboortedatum] en met de Algerijnse nationaliteit. Wilt u hierop reageren?
Ja, natuurlijk. Ik ben Algerijns.
Kunt u dat onderbouwen met documenten?
Om mij over te dragen naar mijn eigen land?
Nee, maar om te onderbouwen dat u die nationaliteit heeft.
Om te onderbouwen?
Ik zie in uw dossier geen Algerijnse identiteitsdocumenten en nu heeft u ook geen documenten bij om te overleggen.”
3.3.
Enerzijds heeft eiser niet betwist dat hij afkomstig is uit Marokko, zoals hem tijdens het gehoor is meegedeeld. Anderzijds heeft eiser tijdens datzelfde gehoor, in antwoord op een open vraag, spontaan en zonder enig voorbehoud, verklaard dat hij Algerijns is. Die verklaring heeft hij niet gecorrigeerd of aangevuld. Mede gelet op het doel van het gehoor om onder meer de nationaliteit van eiser te verifiëren, wat eiser had begrepen, is die tegenstrijdigheid zo vanzelfsprekend dat verweerder in dit geval niet gehouden was om die uitdrukkelijk te omschrijven. Door eiser via het stellen van een open vraag in de gelegenheid te stellen te reageren op de Algerijnse alias waaronder hij door de Belgische autoriteiten in Eurodac is geregistreerd, heeft verweerder eiser tijdens het gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld om hierover uitleg te geven. Verweerder heeft dan ook terecht in het voornemen aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn nationaliteit.
3.4.
De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het immers om een ‘zeer groot aantal’ tegenstrijdigheden die pas in het voornemen aan de vreemdeling werden tegengeworpen, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om één enkele tegenstrijdigheid, en wel met betrekking tot de kern van de zaak en van het betreffende gehoor, die bovendien evident is en waaraan verweerder aandacht heeft besteed zoals hiervoor onder 3.3. beschreven.
3.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verwijzing door verweerder naar de hiervoor vermelde uitspraken van de Afdeling van 24 december 2015 en 6 februari 2017 niet opgaat. Daarin gaat het immers niet om de vraag of die zaken inhoudelijk vergelijkbaar zijn met die van eiser, maar alleen om een verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling. Die vaste jurisprudentie houdt in dat een asielmotief slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling en dat, wanneer een vreemdeling zijn gestelde nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, een verdere beoordeling van het asielrelaas niet kan worden verricht.
3.6.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.