ECLI:NL:RBDHA:2022:4544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
SGR 20/4977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging bijstandsnorm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner en onvoldoende onderzoek naar individuele situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. De zaak betreft de wijziging van de bijstandsuitkering van eiseres, waarbij de bijstandsnorm werd aangepast van de alleenstaandennorm naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. Eiseres heeft tegen deze wijziging bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de individuele situatie van eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in financiële problemen verkeert door de wijziging van de bijstandsnorm, en dat haar ex-partner, die illegaal in Nederland verblijft, niet kan worden meegerekend in de bijstandsverlening. De rechtbank oordeelt dat verweerder had moeten onderzoeken of de individuele omstandigheden van eiseres aanleiding gaven om de bijstand nader af te stemmen, zoals vereist door artikel 18 van de Participatiewet (Pw).

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en maatwerk in de beoordeling van bijstandsaanvragen, vooral in situaties waarin de omstandigheden van de aanvrager complex zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden, verweerder

(gemachtigde: A.K. Nijland en N. Fels).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres ingevolge de Participatiewet (Pw) herzien door de bijstandsnorm vanaf 19 september 2019 te wijzigen van de alleenstaandennorm naar de norm voor een gehuwde met een niet-rechthebbende partner.
In het besluit van 9 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde N. Fels.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering. In augustus 2017 heeft verweerder onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstand. In dat kader hebben twee gesprekken met eiseres plaatsgehad en heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. De, thans, ex-partner (hierna: de ex-partner) van eiseres was bij het tweede gesprek aanwezig. Tijdens dit gesprek is onder andere verklaard dat de ex-partner van eiseres geen verblijfsvergunning heeft, hij bij eiseres woonde en dat hij in leaseauto’s handelt die op naam van eiseres worden gezet. Op 15 oktober 2018 heeft opnieuw een gesprek met eiseres plaatsgehad. Eiseres heeft daarbij onder andere verklaard dat zij toen nog steeds met haar ex-partner samenwoonde en dat hij nog steeds in auto’s handelde.
1.2.
Op 13 september 2019 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 18 september 2019. Tijdens dit gesprek heeft eiseres verklaard dat haar ex-partner zeven dagen per week bij haar verbleef en zij zorgdroegen voor hun kinderen en elkaar. Daarnaast heeft ze verklaard dat er geen auto’s meer op haar naam werden gezet en haar ex-partner geen werkzaamheden meer verrichtte.
1.3.
Op 23 september 2019 is wederom een auto op naam van eiseres gezet.
1.4.
De resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in het Rapport Fraudeonderzoek van 11 oktober 2019. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
1.5.
Vanaf 16 juli 2021 is de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken omdat zij over voldoende inkomsten beschikt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de wijziging van de bijstandsnorm gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat uit het onderzoek is gebleken dat eiseres met haar ex-partner een gezamenlijke huishouding voert. De uitkering naar de norm voor een alleenstaande was daarom onjuist. Dit moest een uitkering voor gehuwden zijn, maar omdat de ex-partner van eiseres illegaal in Nederland verblijft, is hij uitgesloten van het recht op bijstand. In zo’n geval geldt de norm die gelijk is aan 50% van de norm voor gehuwden. Verweerder volgt eiseres niet in haar stelling dat zij door de aanpassing van de norm in de financiële problemen komt. Zij ontvangt zorg- en huurtoeslag. Hiermee moet het voor haar mogelijk zijn om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
3. Eiseres voert aan dat zij met 50% van de gehuwdennorm in een financieel schrijnende situatie verkeerde. Zij heeft schulden opgebouwd, waaronder een huurschuld en een schuld bij de zorgverzekeraar. Eiseres heeft een gehandicapt kind, waardoor zij een groter beroep moet doen op speciale zorgregelingen en andere ziektekosten. Verweerder stelt dat eiseres haar inkomen met de zorg- en huurtoeslag kan aanvullen, maar dit is onvoldoende. Nu de ex-partner van eiseres geen inkomsten binnenbracht, moest zij als alleenstaande ouder worden beschouwd. Eiseres leefde onder het bestaansminimum. Verweerder heeft geen maatwerk toegepast, waar dit op grond van artikel 18 van de Pw wel had gemoeten. Eiseres wijst daarbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van ECLI:NL:CRVB:2019:4105.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet geschil dat verweerder op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres had gewijzigd naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende ex-partner, zoals bedoeld in artikel 24 van de Pw. Slechts in geschil is of verweerder in de door eiseres genoemde omstandigheden aanleiding had moeten zien om de bijstand nader af te stemmen.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 19 september 2019 (de ingangsdatum van de normwijziging) tot en met 10 februari 2020 (de datum van het primaire besluit).
4.3.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.
4.4.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat, omdat de individuele situatie van gehuwden met een niet-rechthebbende partner onderling sterk kan verschillen, het college bij de toepassing van artikel 24 van de Pw altijd de individuele situatie goed moet bekijken en in zijn beoordeling betrekken. Daarover is in de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2016 het volgende opgemerkt [2] : “Indien nodig heeft het college op basis van artikel 18 de mogelijkheid om in individuele gevallen de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Voorts is van belang dat artikel 32, derde lid bepaalt dat het inkomen van de partner zonder bijstandsrecht relevant kan zijn voor het recht op en de hoogte van de bijstandsuitkering van de rechthebbende echtgenoot.” Ook in de toelichting op de wijziging van artikel 24 van de Pw staat vermeld [3] : “Verder blijft natuurlijk onverlet dat het college maatwerk kan leveren en op basis van artikel 18, eerste lid, in de individuele situatie de bijstand kan afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.” Afstemming van de bijstandsnorm met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van die wet, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke afstemming slechts plaats in zeer bijzondere situaties. [4]
4.5.
In het geval van eiseres had verweerder aldus zelfstandig moeten onderzoeken of toepassing moest worden gegeven aan artikel 18, eerste lid, van de Pw. Uit het dossier blijkt in dit kader het volgende. Op 4 februari 2020 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres op 23 september 2019 een auto op haar naam heeft laten zetten. Volgens verweerder volgt hieruit dat de verklaring van eiseres tijdens het gesprek van 18 september 2019 onjuist was. Verweerder heeft eiseres in de brief van 5 februari 2020 daarom verzocht om voor 11 februari 2020 een controleerbare en deugdelijke administratie van de autohandel van haar ex-partner vanaf 1 januari 2019 te overleggen. Uit de aan het primaire besluit ten grondslag liggende rapportage van 5 februari 2020 volgt dat verweerder nog onderzoek verrichtte naar de mogelijke inkomsten van de ex-partner van eiseres uit de handel van auto’s. Dit onderzoek was ten tijde van het primaire besluit dus nog niet afgerond. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verweerder vervolgens aan eiseres gevraagd naar het inkomen van haar ex-partner. Eiseres heeft hier blijkens het bestreden besluit op geantwoord dat haar ex-partner inkomsten heeft.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende onderzoek verricht naar de individuele situatie van eiseres, zoals bedoeld in overweging 4.4. Daartoe acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om te onderbouwen dat zij kan rondkomen van 50% van de gehuwdennorm, bijvoorbeeld door het overleggen van een berekening van haar inkomsten en uitgaven. Verweerder heeft eiseres in de brief van 5 februari 2020 weliswaar verzocht om informatie met betrekking tot de (mogelijke) inkomsten van haar ex-partner, maar dit betreft een verzoek in het kader van een onderzoek naar een schending van de inlichtingenverplichting door eiseres en dus niet een onderzoek zoals bedoeld in overweging 4.4. Daarnaast blijkt uit het dossier niet of eiseres op dit verzoek van verweerder heeft gereageerd. Verder heeft verweerder ter zitting bevestigd dat het onderzoek naar de inkomsten van de ex-partner van eiseres ten tijde van het bestreden besluit nog niet was afgerond.
4.7.
Gelet op wat in 4.4 tot en met 4.6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Verweerder had eerst meer onderzoek moeten doen naar de inkomsten van de ex-partner van eiseres en de inkomsten en uitgaven van eiseres zelf, alvorens te bepalen dat geen toepassing hoefde te worden gegeven aan artikel 18, eerste lid, van de Pw
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog nader onderzoek moet doen naar de vraag of de individuele situatie van eiseres noopte tot afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres en daarbij rekening houden met deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4103, ECLI:NL:CRVB:2019:4104 en ECLI:NL:CRVB:2019:4105 en van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3517.
2.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 8.
3.Kamerstukken II, 2014-2015, 34 273, nr. 3, blz. 27.
4.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van 22 december 2020.