Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren [Geb. datum] 1986 en de Libische en Egyptische nationaliteit te hebben.
2. Op 29 juni 2013 is aan eiser een terugkeerbesluit uitgereikt. Daarbij is van de Egyptische nationaliteit uitgegaan. Dit terugkeerbesluit staat in rechte vast.1
3. Eiser heeft op 14 oktober 2014 voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 augustus 2016 afgewezen en
1. Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 23 augustus 2013, ECLI:NL:RBAM S:2013:5306. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
bepaald dat dit besluit tevens geldt als terugkeerbesluit. Bij dit besluit is van de Libische nationaliteit uitgegaan. Dit besluit is onherroepelijk geworden.2
4. Eiser heeft op 20 juni 2017 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 22 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard en heeft aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Ook dit besluit is onherroepelijk geworden.3
5. Op 16 juli 2018 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard en een nieuw inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.4
6. Eiser heeft op 8 januari 2020 een opvolgende (vierde) asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 25 januari 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder is er in dit besluit van uit gegaan dat eiser zowel de Libische als de Egyptische nationaliteit heeft. Ook dit besluit staat in rechte vast.5
7. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag van 25 januari 2022 het volgende ten grondslag gelegd. Eiser werkte als geheim agent voor de Libische veiligheidsdienst in 1999 en 2000. Eiser was onder andere belast met onderzoek naar corruptie bij de Libische autoriteiten. Hij was voor deze functie gekozen omdat hij de gave heeft snel corruptie op te sporen. Eiser vreest bij terugkeer naar Libië te worden gedood vanwege zijn werk bij de veiligheidsdienst.
8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.6 Verweerder heeft eiser gevolgd in de door hem gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. De werkzaamheden van eiser bij de nationale veiligheidsdienst in Libië en de gestelde problemen als gevolg van die werkzaamheden, heeft verweerder echter niet geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft eiser, onder verwijzing naar het terugkeerbesluit van 23 augustus 2016, een onmiddellijke vertrekplicht opgelegd en verwezen naar het bij besluit van 19 (lees: 23) oktober 20187 opgelegde inreisverbod dat nog steeds van kracht is.
2 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 6 januari 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:167, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 april 2017 (201701340/1/V2), niet gepubliceerd. 4 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 19 december 2018 en van de Afdeling van 15 januari 2019, niet gepubliceerd.
5 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 17 maart 2021, niet gepubliceerd, en van de
Afdeling van 21 juni 2021 (202101935/1/V1).
6 Als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g en h, van de Vw.
7 Verweerder verwijst in zijn voornemen van 13 februari 2022 naar het inreisverbod van 19 oktober 2018. Dit inreisverbod is niet opgelegd bij besluit van 19 oktober 2018, maar bij besluit van 23 oktober 2018 (zie rechtsoverweging 5 en noot 4).
9. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer naar Libië te vrezen heeft voor ernstige schade zoals bedoeld in artikel 15, aanhef, en onder b, en/of c, van de Kwalificatierichtlijn.8 Eiser voert verder aan dat het Bureau Medische Advisering (BMA) had moeten worden ingeschakeld door verweerder. Eiser voert ten slotte aan dat het hem opgelegde terugkeerbesluit en het inreisverbod niet geldig zijn.
10. De beroepsgronden slagen niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Vrees voor ernstige schade
11. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet eisers individuele omstandigheden heeft meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder b en/of c, van de Kwalificatierichtlijn. Bij deze beoordeling moeten volgens eiser niet alleen het algemene geweldsniveau en de humanitaire omstandigheden in Libië worden betrokken, maar ook de twijfel over zijn nationaliteit en zijn geestesgesteldheid. Eiser heeft verwezen naar de prejudiciële vragen die hierover zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch.9
12. Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie10 en de Afdeling volgt dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn (15c-situatie) alleen ziet op de vraag of de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat iedere burger die terugkeert naar dat land of gebied, louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade.11 Individuele omstandigheden spelen geen rol bij de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie. Eisers geestelijke gesteldheid en de twijfel over zijn Egyptische nationaliteit zijn dan ook niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie in Libië. Van belang is of de bij het gewapend conflict betrokken partijen zich richten tegen burgers, dan wel vechten op een manier die het risico op willekeurige burgerslachtoffers vergroot. Ook is van belang of de geweldpleging wijdverspreid is en of het gewapend conflict al dan niet beperkt is tot bepaalde gebieden. Verder is van belang of er al dan niet een veiligheidsstructuur aanwezig is en hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld dan wel als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt.12
13. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in Libië geen sprake is van een 15c-situatie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder onder meer gewezen op het algemeen ambtsbericht van 14 oktober 2021. Uit dit algemeen ambtsbericht blijkt niet dat het aantal burgerslachtoffers is gestegen ten opzichte van 2020. Wel blijkt
10 Met name: het arrest van 17 februari 2009 in de zaak
Elgafaji, punt 43; ECLI:EU:C:2009:94.
daaruit dat de ontwikkelingen in Libië na het verschijnen van het algemeen ambtsbericht van 2020 werden gedomineerd door een staakt-het-vuren waarmee het offensief op Tripoli en op andere delen in noordwestelijk Libië ten einde kwam en dat het vredes- en staatsvormingsproces in Libië na jaren van geweld in een versnelling kwam.13
14. De rechtbank is gelet op deze motivering van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in Libië geen sprake is van een 15c-situatie. Het beroep van eiser op zijn individuele omstandigheden treft geen doel.
15. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef, en onder b, van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig bevonden en eiser heeft tegen dat standpunt van verweerder geen beroepsgronden naar voren gebracht.
16. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat verweerder onderzoek door het BMA had moeten laten verrichten naar de geestelijke gesteldheid van eiser omdat deze individuele omstandigheid, gezien genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s- Hertogenbosch, een rol dient te spelen bij de beoordeling of sprake is van vrees voor ernstige schade in de zin van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Zoals hiervoor is overwogen, spelen individuele omstandigheden geen rol bij de beoordeling of sprake is van een artikel 15c-situatie. Bovendien heeft eiser zijn problemen met zijn geestelijke gezondheid niet met documenten aangetoond of anderszins voldoende aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het laten verrichten van onderzoek door het BMA.
Het terugkeerbesluit en inreisverbod
17. Eiser volgt niet dat Libië ondubbelzinnig het land zou zijn waarnaar hij moet terugkeren, nu in het terugkeerbesluit van 29 juni 2013 uitsluitend van de Egyptische nationaliteit is uitgegaan. Eiser miskent echter dat verweerder niet alleen op 29 juni 2013, maar ook op 23 augustus 2016 een terugkeerbesluit heeft opgelegd. In het terugkeerbesluit van 23 augustus 2016 is weliswaar geen land genoemd waarnaar eiser zou moeten terugkeren, maar uit dat besluit blijkt ondubbelzinnig dat verweerder uitgaat van Libië als land van terugkeer. Verweerder is in dit besluit immers uitgegaan van de Libische nationaliteit van eiser en verweerder heeft in dit besluit beoordeeld of terugkeer naar Libië geen schending van artikel 3 van het EVRM14 oplevert. Zoals reeds in de inleiding is overwogen, staat dit besluit in rechte vast.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser de Libische nationaliteit heeft. Verweerder mocht in het bestreden besluit dan ook van de Libische nationaliteit uitgaan en heeft kunnen verwijzen naar het terugkeerbesluit van 23 augustus 2016. De omstandigheid dat eiser naast de Libische nationaliteit ook de Egyptische nationaliteit zou hebben, levert geen grond op voor de conclusie dat er geen geldig terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Het opgelegde inreisverbod van 23 oktober 2018 is daarmee dan ook rechtsgeldig.
18. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
13 Algemeen ambtsbericht Libië van september 2021, pagina 7.
14 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.