8.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Door zijn handelen heeft de verdachte zijn levensgezel – een relatief jonge vrouw en moeder van hun gezamenlijke kind – gedood en haar daarmee het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Voorts heeft hij haar daardoor de mogelijkheid ontnomen haar dochter, die aanwezig was in de woning ten tijde van het voorval, te zien opgroeien en haar bij haar jeugd en volwassenwording tot hulp en steun te zijn. Ook heeft hij hun gezamenlijke dochter de liefde en zorg van haar moeder ontnomen. Door een einde te maken aan het leven van [slachtoffer] heeft de verdachte daarnaast ook andere nabestaanden onherstelbaar en groot leed aangedaan.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte ernstig geschokt. In algemene zin brengt een incident waarbij een moeder door de vader van hun gezamenlijke kind om het leven wordt gebracht, voor het grote publiek gevoelens van afschuw met zich mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 februari 2022, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende stukken:
een Pro-Justitiarapportage, op 24 november 2021 opgesteld door dr. R.J.P. Rijnders (hierna: Rijnders), psychiater, en drs. I.W.J. ten Post (hierna: Ten Post),
GZ-psycholoog;
een reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West, op
19 november 2021 opgesteld door reclasseringswerker N. van Engelenburg;
een aanvullend reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West, op 10 maart 2022 opgesteld door reclasseringswerker N. van Engelenburg.
Deskundigen Rijnders en Ten Post hebben in hun Pro-Justitiarapportage het volgende naar voren gebracht. Verdachtes achterdochtswaan denken, gedaalde stemming, apathie en zijn slechte dagelijks functioneren kunnen binnen verschillende diagnostische kaders worden geduid, maar er kan geen nadere precisering worden gegeven van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarmee hij heeft te kampen. Volgens hen kan hierbij wel gedacht worden aan een depressieve stoornis met psychose, een neuropsychiatrische ziekte, schizofrenie met positieve (achterdochtswaan denken) en negatieve symptomen (waaronder apathie) en een schizoaffectieve stoornis.
Ondanks dat de PBC-deskundigen geen nadere precisering kunnen geven van de ziekelijke stoornis waaraan de verdachte lijdt, zijn zij ervan overtuigd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens, concluderen zij dat deze stoornis (in ieder geval het achterdochtswaan denken) in sterke mate heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde en adviseren zij de rechtbank om die reden de verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van het bewezen verklaarde feit en dat dit in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden.
De maatregel
In klinisch opzicht veronderstellen de deskundigen dat als de verdachte onbehandeld uit detentie komt, zijn huidige psychiatrische ziektebeeld hetzelfde zal zijn. Met behulp van drie risicotaxatie-instrumenten en hun klinisch oordeel komen de deskundigen tot de conclusie dat – als de verdachte uit detentie komt en hij intussen niet is behandeld – het risico op agressie gelijkwaardig aan het ten laste gelegde laag is op zowel de korte als de middellange termijn.
Over een eventuele en geschikte behandeling voor de verdachte stellen de deskundigen het volgende. De verdachte heeft geen ziektebesef, laat staan ziekte-inzicht. Hij is star en stug, verzorgt zichzelf niet goed en heeft intensieve begeleiding nodig. Behandeling van het achterdochtswaan denken zal vermoedelijk lang duren. Een combinatie van medicamenteuze, psychiatrische en psychotherapeutische behandeling gericht op het achterdochtswaan denken, apathie en sombere stemming is noodzakelijk. Verder is neurologisch onderzoek geïndiceerd en vermoedelijk ook onderzoek door andere specialisten op somatisch vlak. Nadere diagnostiek naar (het kader van) de psychiatrische symptomen is aangewezen in het belang van de verdachte, maar ook om een beter zicht op de recidivekans te krijgen. Deze onderzoeken moeten in een kliniek plaatsvinden.
Vanwege de ernst van het ten laste gelegde gecombineerd met hun beoordeling van het recidiverisico adviseren de gedragsdeskundigen de TBS-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen.
Rijnders heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. Bij de verdachte is nog steeds sprake van waandenken. Hij en zijn mederapporteur van het PBC sluiten niet dat de verdachte zich in de toekomst weer agressief zal kunnen gedragen. Met betrekking tot het recidiverisico achten zij van belang dat de verdachte heeft gezegd dat hij weer een gezin wil gaan stichten. Het is mogelijk dat hij daardoor in eenzelfde soort situatie terecht zal komen als de situatie die ertoe heeft geleid dat hij zijn vrouw van het leven heeft beroofd. Het is de vraag of bij de verdachte dan weer hetzelfde waandenken zou kunnen gaan spelen en hij dan weer dezelfde strategie zou gaan toepassen als oplossing voor zijn probleem. Gelet op de ernst van het ten laste gelegde is het gevaar wel substantieel, ook al zou het gaan om een kleine recidivekans. Het gaat immers om een levensdelict.
De reclassering heeft in haar advies van 19 november 2021 aangegeven dat zij het huidige recidiverisico inschat als gemiddeld, daar het slachtoffer is overleden. Vanwege het ontbreken van informatie over onder meer de aanleiding van het delict en het toekomstige recidiverisico, sluit de reclassering zich aan bij het advies van de PBC-rapporteurs over de aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel met dwangverpleging. De reclassering uit haar zorgen over het toekomstige recidiverisico en het risico dat de verdachte letselschade zal veroorzaken vanwege onder meer de ernst van het delict.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker toegelicht dat de conclusie over het recidiverisico is gebaseerd op informatie die op dit moment beschikbaar is over alle leefgebieden van de verdachte en dat sprake zou zijn van een hoog recidiverisico als het slachtoffer nog zou leven.
De reclassering heeft in haar advies van 10 maart 2022 aangegeven dat er bij haar zorgen bestaan over de verdachte gelet op de ernst van het ten laste gelegde en omdat er sprake is van forse problematiek bij de verdachte terwijl niet duidelijk is wat de aanleiding van deze problematiek is. De reclassering acht de TBS-maatregel met voorwaarden om diverse redenen niet haalbaar en persisteert bij haar eerdere advies om aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Gelet op voornoemde bevindingen van de deskundigen acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan wegens de psychiatrische problematiek waarmee hij heeft te kampen en het daarmee samenhangende recidiverisico op geweld tegen personen.
Omtrent het gevaarscriterium overweegt de rechtbank het volgende.
Het achterdochtswaan denken zal volgens de PBC-rapporteurs bij de verdachte aanwezig blijven als hij niet behandeld zal worden. Uit de PBC-rapportage en de verklaring die de PBC-rapporteurs ter terechtzitting hebben afgelegd, leidt de rechtbank af dat het ontbreken van behandeling van de verdachte een gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen, namelijk voor personen die onderdeel uitmaken van het waandenken van de verdachte en in zijn beleving iets verkeerds hebben gedaan. Aangezien de verdachte zich onder invloed van een stoornis schuldig heeft gemaakt aan een van de ernstigste delicten van het Wetboek van Strafrecht, is dit gevaar substantieel te noemen. De stoornis van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico op een zeer ernstig geweldsdelict zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat aan het gevaarscriterium voor de oplegging van de TBS-maatregel zonder meer is voldaan.
Aan de overige wettelijke vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel is eveneens voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft immers een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 2, van het Wetboek van Strafrecht omdat dit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts bestond bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De PBC-rapporteurs en de reclassering hebben inzichtelijk geadviseerd om aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Daarnaast kan een voorwaardelijke TBS-maatregel enkel en alleen worden opgelegd in combinatie met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. De verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstaf die de duur van vijf jaar te boven gaat. Gelet hierop is oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden uitgesloten en ook overigens niet passend.
Al met al zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De duur van de TBS-maatregel (ongemaximeerd)
In deze zaak legt de rechtbank de TBS-maatregel aan de verdachte op ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten moord. Gelet daarop en omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de behandeling van de verdachte zal vergen omdat nog nadere diagnostiek gesteld moet worden, zal de rechtbank de maatregel ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.
De straf
Moord behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor deze delicten geen landelijke oriëntatiepunten en, hoewel uiteraard elke zaak uniek is, is het zeker bij dit soort zaken dat een op te leggen straf op de specifieke omstandigheden van de zaak wordt gebaseerd.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.