ECLI:NL:RBDHA:2022:3363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
09-261055-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachten rade en psychische overmacht in Den Haag

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn vrouw, gepleegd op 18 oktober 2020. De verdachte heeft op die dag de politie gebeld en verklaard dat hij zijn vrouw had gedood. Bij aankomst van de politie troffen zij het slachtoffer aan met een koord om haar nek, wat leidde tot haar overlijden op 20 oktober 2020. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun verweren hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van psychische overmacht en noodweerexces. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, en dat er geen sprake was van psychische overmacht of noodweerexces. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het delict en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor het verlies van hun naaste.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/261055-20
Datum uitspraak: 13 april 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte] ,
geboren op [geboortedatum en plaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden,
locatie: Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 januari 2021, 24 februari 2021, 24 maart 2021, 16 juni 2021, 25 augustus 2021, 13 oktober 2021 en 1 december 2021 (alle zittingen: pro forma behandeling) en op de terechtzittingen van 6 januari 2022 en 30 maart 2022 (beide zittingen: inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Eelman, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. C.L. van Oostveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 oktober 2020 te 's-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door de hals van die [slachtoffer] te omsnoeren en/of omsnoerd te houden, althans die [slachtoffer] te verwurgen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] (op 20 oktober 2020) is overleden.

3.Aard van de zaak

Deze zaak gaat over een tragische gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2020 in Den Haag. Op die dag om 6:22 uur heeft de verdachte gebeld naar de meldkamer van de Politie Eenheid Den Haag. Tegen de dienstdoende centralist heeft hij gezegd dat hij zijn vrouw ( [slachtoffer] ; hierna: [slachtoffer] ) had gedood. Vervolgens zijn politieagenten naar de echtelijke woning gegaan. Zij troffen [slachtoffer] daar in de woonkamer aan, liggend op de grond op haar buik, met een blauw koord stevig om haar nek gebonden. Ter plaatse is [slachtoffer] gereanimeerd en kort daarna overgebracht naar een ziekenhuis. Op 20 oktober 2020 is zij daar overleden. Uit onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van een niet-natuurlijke dood en dat haar overlijden kan worden verklaard door verwikkelingen van omsnoerend en/of (samen)drukkend geweld op de hals.
De verdachte wordt moord dan wel doodslag op [slachtoffer] verweten.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Op de specifieke verweren zal de rechtbank hierna ingaan, voor zover dat nodig is.
4.3
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage A opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4
De bewijsoverwegingen
Op basis van de in bijlage A onder 2 tot en met 5 vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] van het leven is beroofd, doordat op 18 oktober 2020 haar hals is omsnoerd en omsnoerd gehouden, ten gevolge waarvan zij op 20 oktober 2020 is overleden.
De dader
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de dader is. De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft op meerdere momenten bekend dat hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd en toegelicht hoe hij dit heeft gedaan. Hij heeft direct tegen de meldkamer van de politie Eenheid Den Haag gezegd dat hij haar heeft gedood. Korte tijd na die melding heeft hij vervolgens aan ter plaatse gekomen politieagenten verklaard: “Dit heb ik gedaan”. Daarna heeft hij tijdens zijn politieverhoren, tegenover de rechter-commissaris en ter terechtzitting nader toegelicht hoe hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd en waarom hij dit heeft gedaan. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar hals te omsnoeren en omsnoerd te houden met het koord van een badkamerjas. Deze verklaringen vinden steun in objectief bewijs. Een politieagent die kort na eerdergenoemde melding ter plaatste was gekomen, heeft gezien dat er een blauw badkamerjaskoord om de nek van [slachtoffer] was gestrikt en dat dit koord stevig om haar nek was aangetrokken/gekneld. Daarnaast heeft de patholoog geconcludeerd dat de sectiebevindingen niet in tegenspraak zijn met de verkregen (medische) informatie waaruit onder meer blijkt dat [slachtoffer] “gestropt zou zijn met een stoffen ceintuur”. Ook heeft de patholoog geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verwikkelingen van omsnoerend en/of (samen)drukkend geweld op de hals.
Gelet op dit alles acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de dader is.
Opzet
De raadsman heeft betoogd dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde mogelijk sprake was van dissociatie. De raadsman verwijst hiervoor naar de Pro-Justitiarapportages van Zwaan en van de PBC-rapporteurs. Vanwege de dissociatie had de verdachte geen opzet op het ten laste gelegde, zodat hij moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat het strafdossier noch het verhandelde ter zitting grond biedt voor de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van belang daadwerkelijk sprake was van dissociatie. Sterker nog, psychiater dr. R.J.P. Rijnders, een van de PBC-rapporteurs die de verdachte heeft onderzocht, heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en zijn mederapporteur geen aanwijzingen hebben aangetroffen dat bij de verdachte sprake is geweest van pathologische dissociatie. De enkele suggestie van de raadsman dat er mogelijk sprake was van dissociatie, is gelet op het voorgaande volstrekt onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte [slachtoffer] gedurende meerdere minuten heeft gewurgd met het koord van een badkamerjas, met deze handeling is doorgegaan totdat zij in elkaar zakte en op de grond viel en hij pas de politie heeft gebeld toen hij dacht dat [slachtoffer] dood was, concludeert de rechtbank dat de verdachte onmiskenbaar het volle opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De rechtbank verwerpt het opzetverweer.
Voorbedachte raad
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van voorbedachte raad en dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Vlak voor de daad kwam het pas in de verdachte op om [slachtoffer] te doden.
Het juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn genomen of te nemen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vast staat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2013:963, ECLI:NL:HR:2016:2058 en ECLI:NL:HR:2016:2907).
Het oordeel van de rechtbank
Uit de verklaringen die de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt dat hij een besluit heeft genomen om [slachtoffer] te doden. Hij heeft het zelf ook met zoveel woorden een besluit genoemd. [slachtoffer]
moestvan de verdachte dood om de mishandelingen van [kind] van de verdachte en [slachtoffer] , waarvan hij overtuigd was dat ze plaatsvonden, te stoppen. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] om 23:00 uur [kind] zou hebben geknepen en dat zij toen naar de woonkamer is gegaan. De verdachte is zelf ook naar de woonkamer gegaan. Zij hebben daar samen enkele uren gezeten en toen heeft hij besloten haar te doden en hiertoe een koord van een badjas te pakken. De verdachte is vervolgens de woonkamer uitgelopen en naar de aangrenzende slaapkamer gegaan. Aan de achterkant van de slaapkamerdeur hing een badjas. De verdachte heeft het koord van die badjas losgetrokken. Met het koord in de hand is hij terug naar de woonkamer gegaan, waar [slachtoffer] voor de tv zat. Daar heeft hij het koord om de nek van [slachtoffer] gedaan en heeft, volgens zijn eigen verklaring, misschien wel 5 of 6 minuten aan dat koord getrokken. De verdachte is daarmee gestopt toen [slachtoffer] op de vloer viel.
Hoewel de handelwijze van de verdachte zich in een korte tijdspanne heeft geopenbaard, laat dit naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de verdachte doordacht, doelgericht en in zekere mate koelbloedig heeft gehandeld. Hij is namelijk – met een daarvoor door hem uitgekozen ‘moordwapen’ – minutenlang doorgegaan met het wurgen van [slachtoffer] . Daarnaast is hij net zo lang doorgegaan met het wurgen van [slachtoffer] totdat zij op de grond viel en hij kennelijk dacht dat [slachtoffer] dood was en hij zijn doel had bereikt. Verder heeft hij de politie pas gebeld toen hij dacht dat [slachtoffer] al dood was.
Gelet op deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat ten tijde van het ten laste gelegde geen enkele vorm van agressie van [slachtoffer] uitging richting hem of hun [kind] (er was inmiddels ongeveer 7 uur verstreken sinds [slachtoffer] hun kind in de beleving van de verdachte voor het laatst zou hebben mishandeld), is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] niet alleen opzettelijk, maar ook met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd en haar dus heeft vermoord.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 18 oktober 2020 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door de hals van die [slachtoffer] te omsnoeren en omsnoerd te houden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 20 oktober 2020 is overleden.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
6.1.1
Psychische overmacht
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zo erg gebukt ging onder de emotionele gevolgen van het feit dat zijn vrouw hun [kind] stelselmatig mishandelde, dat daarom redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd dat hij weerstand zou bieden aan de drang om zijn vrouw van het leven te beroven en zo de mishandelingen te beëindigen en [kind] te beschermen.
Gelet hierop is de raadsman van mening dat aan de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt en om die reden zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.1.2
Noodweerexces
De raadsman heeft in het kader van dit verweer onder meer het volgende naar voren gebracht. Ten tijde van het ten laste gelegde was al zes maanden sprake van een noodweersituatie omdat [kind] gedurende die periode stelselmatig werd mishandeld door haar moeder. Er bestond een constante dreiging dat [kind] weer door haar moeder zou worden mishandeld. Het was daarom noodzakelijk dat de verdachte [kind] tegen haar moeder zou verdedigen. De verdachte was radeloos en kon niet anders reageren dan hij heeft gedaan. Alle andere acties die hij heeft ondernomen om de mishandelingen te stoppen, hebben niets opgeleverd. De laatste keer dat [slachtoffer] [kind] heeft mishandeld, te weten op de avond voorafgaand aan het ten laste gelegde feit, heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte, die heeft voortgeduurd tot het moment van het ten laste gelegde.
Gelet op dit alles komt de verdachte volgens de raadsman een beroep op noodweerexces (intensief of extensief) dan wel putatief noodweerexces toe en moet hij daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
Over de gevoerde schulduitsluitingsverweren heeft de officier van justitie in het algemeen opgemerkt dat het doden van [slachtoffer] niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit en dat dit losstaat van het feit of [kind] wel of niet stelselmatig is mishandeld door [slachtoffer] .
6.2.1
Psychische overmacht
Gelet op de omstandigheid dat de bewering van de verdachte omtrent de mishandelingen van [kind] door haar moeder nauwelijks wordt gesubstantieerd en gelet op een aantal contra-indicaties voor de vermeende mishandelingen, concludeert de officier van justitie dat de door verdachte gestelde mishandelingen niet hebben plaatsgevonden. Van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefte te bieden, is daarom geen sprake geweest en het beroep op psychische overmacht kan reeds om die reden niet slagen. Zelfs indien aangenomen wordt dat sprake was van een van dergelijke van buiten komende drang, dan had de verdachte daaraan volgens de officier van justitie weerstand kunnen en moeten bieden omdat, gelet op de ernst van het ten laste gelegde, van de verdachte een grote mate van weerstand gevergd mocht worden.
6.2.2
Noodweerexces
De verdachte heeft zelf verklaard dat de laatste gestelde mishandeling van [kind] uren voor de verwurging van [slachtoffer] had plaatsgevonden. Daarnaast bevond [slachtoffer] zich ten tijde van het ten laste gelegde in de woonkamer en lag [kind] toen in haar slaapkamer. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding was dus geen sprake. Gelet hierop bestond er geen noodzaak tot verdediging en moet het beroep op noodweerexces reeds om die reden worden verworpen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Psychische overmacht
Een beroep op psychische overmacht kan alleen dan slagen indien sprake is geweest van een buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefte te bieden (ECLI:NL:HR:2012:BX6734).
De stelselmatige mishandelingen van [kind] zouden volgens de verdediging deze van buiten komende drang bij de verdachte hebben veroorzaakt. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat [kind] is mishandeld. De huisarts die [kind] heeft onderzocht, [naam huisarts] , heeft namelijk verklaard dat zij bij het lichamelijk onderzoek van [kind] geen tekenen van lichamelijk geweld heeft gezien. Wel heeft de verdachte haar foto’s laten zien waarop 1 tot 2 kleine blauwe plekken te zien waren, maar dat is volgens de huisarts niet ongebruikelijk bij kinderen van de leeftijd van [kind] . Ook overigens is kindermishandeling niet aannemelijk geworden volgens de huisarts. De rechtbank beschouwt de filmpjes die de verdachte van [kind] heeft gemaakt en waarop te horen is dat zij aangeeft te zijn mishandeld door haar moeder, niet als ondersteuning voor de gestelde mishandelingen, omdat op deze filmpjes slechts beperkt of geen letsel bij [kind] waarneembaar is. Voorts heeft de rechtbank gelet op de jonge leeftijd van [kind] ten tijde van de filmpjes (4 jaar) en de omstandigheid dat onvoldoende duidelijk is hoe deze filmpjes tot stand zijn gekomen, twijfels over de betrouwbaarheid van de filmpjes. Verder is ook niet op andere objectieve wijze duidelijk geworden hoe het letsel dat op de filmpjes wel is te zien, is ontstaan. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat [kind] door haar moeder werd mishandeld, laat staan dat dit stelselmatig gebeurde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een van een buiten komende drang. Om die reden verwerpt zij het beroep van de verdediging op psychische overmacht.
Voor zover de raadsman nog heeft willen betogen dat de verdachte vanwege dissociatie een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt, verwerpt de rechtbank dit verweer onder verwijzing naar wat zij hierboven onder het kopje ‘Opzet’ heeft overwogen. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat van psychische overmacht sprake is geweest door een waanstoornis bij de verdachte, oordeelt de rechtbank dat een dergelijke stoornis geen ‘van buiten komende drang’ is (zie ECLI:NL:HR:2012:BX6734).
6.3.2
Noodweerexces
Juridisch kader
Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was (intensief noodweerexces), dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, maar deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding (extensief noodweerexces).
Intensief en extensief noodweerexces
Blijkens de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, ging er vlak voor of ten tijde van het ten laste gelegde geen enkele vorm van agressie van [slachtoffer] uit richting de verdachte of hun [kind] . Uit zijn verklaring blijkt namelijk dat [slachtoffer] voor de tv in de woonkamer zat op het moment dat hij besloot om het koord van de badkamerjas te gaan pakken en haar te wurgen en dat [kind] op dat moment op bed lag. Een ogenblikkelijke aanranding is dan ook niet aannemelijk geworden. Bovendien heeft de rechtbank hierboven (onder het kopje ‘Voorbedachte raad’) geoordeeld dat is komen vast te staan dat de verdachte niet uit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld, maar juist doordacht, doelgericht en in zekere mate koelbloedig is opgetreden. Het beroep op (intensief en extensief) noodweerexces faalt.
Putatief noodweerexces
Indien, zoals in dit geval, namens de verdachte een beroep is gedaan op putatief noodweerexces, moet de rechter onderzoeken of aannemelijk is geworden dat de verdachte door een hevige gemoedsbeweging voortkomend uit de ingebeelde (dreiging van een) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te ver is doorgeschoten.
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, is zij van oordeel dat de verdachte niet uit een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld, maar juist doordacht, doelgericht en in zekere mate koelbloedig heeft opgetreden. Reeds hierom slaagt het beroep op putatief noodweerexces niet.
6.4
Conclusie van de rechtbank
Nu de aangevoerde verweren falen en ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is hij strafbaar.

7.De voorwaardelijke verzoeken van de verdediging

7.1
De inhoud van de voorwaardelijke verzoeken
Ter onderbouwing van een aantal verweren heeft de raadsman betoogd dat [kind] door [slachtoffer] stelselmatig werd mishandeld. Indien de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat [kind] stelselmatig door haar moeder is mishandeld, heeft de raadsman het verzoek gedaan om:
(1) [kind] als getuige te horen in een studio;
(2) een gedragsdeskundige te benoemen die vast kan stellen hoe PTSS bij haar is ontstaan; en
(3) [de zus] van de verdachte, als getuige te horen.
Indien de rechtbank aanleiding ziet om de Pro Justitia rapportage van drs. R. Zwaan (hierna: Zwaan) van 30 december 2020 over de verdachte terzijde te schuiven, heeft de raadsman verzocht om: (4) Zwaan als deskundige te horen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
Uit hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de bewezenverklaring, de strafbaarheid daarvan en de strafbaarheid van de verdachte blijkt dat de rechtbank zich op basis van het dossier en de rapportages die over de verdachte zijn opgesteld, voldoende voorgelicht acht om de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv te kunnen beantwoorden.
Zij ziet daarom geen noodzaak bovengenoemde verzoeken toe te wijzen. Gelet hierop wijst de rechtbank alle voorwaardelijke verzoeken van de raadsman af.

8.De straf en de maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat daarnaast aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: de TBS-maatregel) wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair het volgende betoogd. De TBS-maatregel, in welke vorm dan ook, kan niet aan de verdachte worden opgelegd omdat niet is voldaan aan het daarvoor geldende gevaarscriterium. Dit criterium houdt in dat oplegging van de TBS-maatregel alleen mogelijk is indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist. De rapporteurs van het PBC hebben enkel geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar niet wat deze stoornis precies is. Indien de rechtbank niet vast kan stellen dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan de TBS-maatregel niet aan de verdachte worden opgelegd.
De raadsman heeft subsidiair betoogd om aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, aangezien de verdachte heeft verklaard dat hij bereid is daaraan zijn medewerking te verlenen en zich te houden aan de voorwaarden die hieraan gekoppeld zullen worden.
Indien de rechtbank komt tot strafoplegging heeft de raadsman de rechtbank verzocht om in aanzienlijke mate rekening te houden met de schrijnende voorgeschiedenis van de verdachte, de stelselmatige mishandelingen van [kind] en de daardoor bij de verdachte ontstane problematiek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Door zijn handelen heeft de verdachte zijn levensgezel – een relatief jonge vrouw en moeder van hun gezamenlijke kind – gedood en haar daarmee het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Voorts heeft hij haar daardoor de mogelijkheid ontnomen haar dochter, die aanwezig was in de woning ten tijde van het voorval, te zien opgroeien en haar bij haar jeugd en volwassenwording tot hulp en steun te zijn. Ook heeft hij hun gezamenlijke dochter de liefde en zorg van haar moeder ontnomen. Door een einde te maken aan het leven van [slachtoffer] heeft de verdachte daarnaast ook andere nabestaanden onherstelbaar en groot leed aangedaan.
Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte ernstig geschokt. In algemene zin brengt een incident waarbij een moeder door de vader van hun gezamenlijke kind om het leven wordt gebracht, voor het grote publiek gevoelens van afschuw met zich mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 februari 2022, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende stukken:
 een Pro-Justitiarapportage, op 24 november 2021 opgesteld door dr. R.J.P. Rijnders (hierna: Rijnders), psychiater, en drs. I.W.J. ten Post (hierna: Ten Post),
GZ-psycholoog;
 een reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West, op
19 november 2021 opgesteld door reclasseringswerker N. van Engelenburg;
 een aanvullend reclasseringsadvies van RN Advies & Toezichtunit 4 Zuid-West, op 10 maart 2022 opgesteld door reclasseringswerker N. van Engelenburg.
Deskundigen Rijnders en Ten Post hebben in hun Pro-Justitiarapportage het volgende naar voren gebracht. Verdachtes achterdochtswaan denken, gedaalde stemming, apathie en zijn slechte dagelijks functioneren kunnen binnen verschillende diagnostische kaders worden geduid, maar er kan geen nadere precisering worden gegeven van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarmee hij heeft te kampen. Volgens hen kan hierbij wel gedacht worden aan een depressieve stoornis met psychose, een neuropsychiatrische ziekte, schizofrenie met positieve (achterdochtswaan denken) en negatieve symptomen (waaronder apathie) en een schizoaffectieve stoornis.
Ondanks dat de PBC-deskundigen geen nadere precisering kunnen geven van de ziekelijke stoornis waaraan de verdachte lijdt, zijn zij ervan overtuigd dat bij de verdachte sprake is van een ernstige ziekelijke stoornis van de geestvermogens, concluderen zij dat deze stoornis (in ieder geval het achterdochtswaan denken) in sterke mate heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde en adviseren zij de rechtbank om die reden de verdachte ten minste verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van het bewezen verklaarde feit en dat dit in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden.
De maatregel
In klinisch opzicht veronderstellen de deskundigen dat als de verdachte onbehandeld uit detentie komt, zijn huidige psychiatrische ziektebeeld hetzelfde zal zijn. Met behulp van drie risicotaxatie-instrumenten en hun klinisch oordeel komen de deskundigen tot de conclusie dat – als de verdachte uit detentie komt en hij intussen niet is behandeld – het risico op agressie gelijkwaardig aan het ten laste gelegde laag is op zowel de korte als de middellange termijn.
Over een eventuele en geschikte behandeling voor de verdachte stellen de deskundigen het volgende. De verdachte heeft geen ziektebesef, laat staan ziekte-inzicht. Hij is star en stug, verzorgt zichzelf niet goed en heeft intensieve begeleiding nodig. Behandeling van het achterdochtswaan denken zal vermoedelijk lang duren. Een combinatie van medicamenteuze, psychiatrische en psychotherapeutische behandeling gericht op het achterdochtswaan denken, apathie en sombere stemming is noodzakelijk. Verder is neurologisch onderzoek geïndiceerd en vermoedelijk ook onderzoek door andere specialisten op somatisch vlak. Nadere diagnostiek naar (het kader van) de psychiatrische symptomen is aangewezen in het belang van de verdachte, maar ook om een beter zicht op de recidivekans te krijgen. Deze onderzoeken moeten in een kliniek plaatsvinden.
Vanwege de ernst van het ten laste gelegde gecombineerd met hun beoordeling van het recidiverisico adviseren de gedragsdeskundigen de TBS-maatregel met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen.
Rijnders heeft ter terechtzitting het volgende naar voren gebracht. Bij de verdachte is nog steeds sprake van waandenken. Hij en zijn mederapporteur van het PBC sluiten niet dat de verdachte zich in de toekomst weer agressief zal kunnen gedragen. Met betrekking tot het recidiverisico achten zij van belang dat de verdachte heeft gezegd dat hij weer een gezin wil gaan stichten. Het is mogelijk dat hij daardoor in eenzelfde soort situatie terecht zal komen als de situatie die ertoe heeft geleid dat hij zijn vrouw van het leven heeft beroofd. Het is de vraag of bij de verdachte dan weer hetzelfde waandenken zou kunnen gaan spelen en hij dan weer dezelfde strategie zou gaan toepassen als oplossing voor zijn probleem. Gelet op de ernst van het ten laste gelegde is het gevaar wel substantieel, ook al zou het gaan om een kleine recidivekans. Het gaat immers om een levensdelict.
De reclassering heeft in haar advies van 19 november 2021 aangegeven dat zij het huidige recidiverisico inschat als gemiddeld, daar het slachtoffer is overleden. Vanwege het ontbreken van informatie over onder meer de aanleiding van het delict en het toekomstige recidiverisico, sluit de reclassering zich aan bij het advies van de PBC-rapporteurs over de aan de verdachte op te leggen TBS-maatregel met dwangverpleging. De reclassering uit haar zorgen over het toekomstige recidiverisico en het risico dat de verdachte letselschade zal veroorzaken vanwege onder meer de ernst van het delict.
Ter terechtzitting heeft de reclasseringsmedewerker toegelicht dat de conclusie over het recidiverisico is gebaseerd op informatie die op dit moment beschikbaar is over alle leefgebieden van de verdachte en dat sprake zou zijn van een hoog recidiverisico als het slachtoffer nog zou leven.
De reclassering heeft in haar advies van 10 maart 2022 aangegeven dat er bij haar zorgen bestaan over de verdachte gelet op de ernst van het ten laste gelegde en omdat er sprake is van forse problematiek bij de verdachte terwijl niet duidelijk is wat de aanleiding van deze problematiek is. De reclassering acht de TBS-maatregel met voorwaarden om diverse redenen niet haalbaar en persisteert bij haar eerdere advies om aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Gelet op voornoemde bevindingen van de deskundigen acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan wegens de psychiatrische problematiek waarmee hij heeft te kampen en het daarmee samenhangende recidiverisico op geweld tegen personen.
Omtrent het gevaarscriterium overweegt de rechtbank het volgende.
Het achterdochtswaan denken zal volgens de PBC-rapporteurs bij de verdachte aanwezig blijven als hij niet behandeld zal worden. Uit de PBC-rapportage en de verklaring die de PBC-rapporteurs ter terechtzitting hebben afgelegd, leidt de rechtbank af dat het ontbreken van behandeling van de verdachte een gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen, namelijk voor personen die onderdeel uitmaken van het waandenken van de verdachte en in zijn beleving iets verkeerds hebben gedaan. Aangezien de verdachte zich onder invloed van een stoornis schuldig heeft gemaakt aan een van de ernstigste delicten van het Wetboek van Strafrecht, is dit gevaar substantieel te noemen. De stoornis van de verdachte en het daaruit voortkomende recidiverisico op een zeer ernstig geweldsdelict zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om die reden komt de rechtbank tot de conclusie dat aan het gevaarscriterium voor de oplegging van de TBS-maatregel zonder meer is voldaan.
Aan de overige wettelijke vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel is eveneens voldaan. Het bewezen verklaarde feit betreft immers een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid aanhef en onder sub 2, van het Wetboek van Strafrecht omdat dit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts bestond bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De PBC-rapporteurs en de reclassering hebben inzichtelijk geadviseerd om aan de verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Daarnaast kan een voorwaardelijke TBS-maatregel enkel en alleen worden opgelegd in combinatie met een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. De verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstaf die de duur van vijf jaar te boven gaat. Gelet hierop is oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden uitgesloten en ook overigens niet passend.
Al met al zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De duur van de TBS-maatregel (ongemaximeerd)
In deze zaak legt de rechtbank de TBS-maatregel aan de verdachte op ter zake van een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten moord. Gelet daarop en omdat op dit moment nog niet duidelijk is hoe lang de behandeling van de verdachte zal vergen omdat nog nadere diagnostiek gesteld moet worden, zal de rechtbank de maatregel ongemaximeerd aan de verdachte opleggen.
De straf
Moord behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor deze delicten geen landelijke oriëntatiepunten en, hoewel uiteraard elke zaak uniek is, is het zeker bij dit soort zaken dat een op te leggen straf op de specifieke omstandigheden van de zaak wordt gebaseerd.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.De vordering van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

9.1
De inhoud van de vorderingen
[Personen] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
[benadeelde partij 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 17.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
[benadeelde partij 2] vordert een immateriële schadevergoeding van € 20.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
[benadeelde partij 3] vordert een materiële schadevergoeding van € 5.015,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van alle vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding in het geval de rechtbank de verdachte zal vrijspreken of ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de vordering van de [benadeelde partij 3] heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering omdat uit de vordering niet blijkt dat de daarin opgevoerde begrafeniskosten (kosten catering, kosten bloemen en kosten overig) daadwerkelijk zijn gemaakt en dat ook niet blijkt dat [benadeelde partij 3] degene is geweest die deze kosten en de andere kostenpost (kosten leveren en plaatsen gedenkteken) zelf heeft betaald.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Affectieschade
Affectieschade is de immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Nabestaanden van een overleden slachtoffer kunnen zich op grond van artikel 51f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) als benadeelde partij voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van affectieschade, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In artikel 6:108 leden 3 en 4 BW is bepaald dat, als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht is tot vergoeding van de immateriële schade die onder meer de echtgenoot/echtgenote en de kinderen van de overledene ondervinden als gevolg van het overlijden. Het gaat dus om vergoeding van immateriële schade van een nabestaande als gevolg van een
normschending jegens een ander(te weten: het slachtoffer).
Bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit vergoeding affectieschade) zijn forfaitaire bedragen vastgesteld aan de hand waarvan een vordering tot vergoeding van affectieschade kan worden toegewezen.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat
[slachtoffer] , de dochter van [benadeelde partij 1] en de moeder van [benadeelde partij 2] , als gevolg van een strafbaar feit gepleegd door de verdachte is komen te overlijden. Ook is komen vast te staan dat het plotselinge overlijden en het gemis van het slachtoffer veel pijn en verdriet hebben veroorzaakt bij de benadeelde partijen en dat zij allen veel moeite hebben om het gebeurde te verwerken. De rechtbank zal dan ook de door hen gevorderde bedragen die overeenkomen met de normbedragen die in het Besluit vergoeding affectieschade staan, toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu deze vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De schadevergoedingsmaatregelen
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover deze benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht.
De rechtbank zal, ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] , aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
9.4.2
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 3]
Gelet op de stukken die ter onderbouwing van de vordering zijn gevoegd en de opmerking van de advocaat van [benadeelde partij 3] ter terechtzitting dat er geen uitvaartverzekering was afgesloten, acht de rechtbank aannemelijk dat de opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en niet door een verzekeringsmaatschappij zijn of zullen worden vergoed. Gelet op de omstandigheid dat [benadeelde partij 3] zelf heeft aangegeven dat hij deze kosten heeft betaald,
[Persoon] heeft verklaard dat hij de opgevoerde begrafeniskosten op verzoek van
heeft gemaakt en de naam van [benadeelde partij 3] op de factuur van de andere kostenpost staat vermeld, concludeert de rechtbank dat deze kosten door [benadeelde partij 3] zelf zijn betaald.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.015,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat (een deel van) de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.015,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking zal worden gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] integraal toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
  • een bedrag van
  • een bedrag van
  • een bedrag van
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de
verplichting om aan de Staat te betalen
  • een bedrag van
  • een bedrag van
  • een bedrag van
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
135 (honderdvijfendertig) dagen, respectievelijk
122 (honderdtweeëntwintig) dagenen respectievelijk
60 (zestig) dagenwaarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2022.
Bijlage A: De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL2020313766, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 546).

1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 66 en 67):

Op 18 oktober 2020 was ik belast met een opsporingsonderzoek. In een woning aan de [plaats delict] te ’s-Gravenhage werd die ochtend een vrouw aangetroffen met een strop om haar nek. (…) Haar man, die in de woning aanwezig was had een melding gedaan van dit incident bij de Meldkamer van Politie Eenheid Den Haag. Ter plaatse verklaarde hij dat hij zijn vrouw had gedood. (…)
Het geluidsbestand van de melding aan de meldkamer Den Haag werd door mij opgevraagd en onderstaand letterlijk uitgewerkt.
Op 18 oktober 2020 6:22 uur werd met [telefoonnummer] gebeld naar de Meldkamer van Politie Eenheid Den Haag. Onderstaand gesprek vond plaats:
Meldkamercentralist: Meldkamer Politie in welke woonplaats bent u?
Melder: Uh hello met [Verdachte] (…) Uh..ik mij vrouw gedood
Meldkamercentralist: Wat is er gebeurd?
Melder: Uh...ik....hallo...ik mij vrouw gedood
Meldkamercentralist: Nog een keer. Wat is er met uw vrouw?
Melder: Uh...ik mij vrouw....Mij vrouw dood..ik. Ik..ik...ik mij vrouw dood.
Meldkamercentralist: En waar bent u? In welke...uh in Den Haag?
Melder: Ja [plaats delict]
Meldkamercentralist: [nummer] ?
Melder: [nummer]

2. Het proces-verbaal aanhouding verdachte, opgemaakt op 18 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 13 t/m 15):

Op zondag 18 oktober 2020, bevond ik, [verbalisant 1] , mij omstreeks 06:24 uur (…) in het werkgebied van politiebureau Beresteinlaan te Den Haag. Omstreeks genoemd tijdstip hoorde ik dat het personeel, van de centrale meldkamer van politie-eenheid Den Haag, een politie-eenheid naar de [plaats delict] stuurde alwaar mogelijk een overleden persoon lag. (…) Omstreeks 06:29 uur kwam ik ter plaatse. Ik zag dat een andere politie-eenheid eveneens ter plaatse kwam. (…)
Ik zag dat in de gang van de woning een voor mij onbekende man stond. Ik hoorde hem zeggen: "kom maar binnen. Ze ligt in de woonkamer". (…) Ik deed het licht in de woonkamer aan en zag dat ter hoogte van de deur een voor mij onbekende vrouw op de grond lag. (…) Ik zag dat de genoemde politie-eenheid meteen naar de vrouw liep en dat zij haar omdraaiden. Ik zag dat de vrouw bloeduitstortingen in haar gezicht had. Ik zag dat haar tong uit haar mond stak. Tevens zag ik dat er een blauwkleurige ceintuur om de nek van de vrouw zat. Ik zag dat de genoemde politie-eenheid de vrouw meteen begon ter reanimeren. (…) Ik hoorde man zeggen: "Dit heb ik gedaan. ".

3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 57 en 58):

Om 06:24 uur kregen wij de opdracht van centrale melderkamer van Politie Den Haag te gaan naar de [plaats delict] te Den Haag. (…) Wij zijn direct naar genoemd adres gereden (…). Ik zag een man in de gang van de woning richting de voordeur lopen. (…) Ik vroeg aan deze man waar zijn vrouw was. (…) De man opende de woonkamerdeur, stapte naar binnen en wees mij de vrouw aan. (…)
Gezien vanaf de woonkamerdeur, lag deze vrouw op ongeveer 1.5 meter afstand van de deur, links gepositioneerd met haar hoofd in de richting van de deur. De vrouw lag op haar buik haar met het gezicht in het tapijt en haar armen langs haar lichaam. (…) Terwijl ik haar omdraaide zag ik dat een donkerblauwe badjaskoord om haar nek was gestrikt. Tijdens het openen van deze strik voelde ik dat deze stevig om haar nek was aangetrokken/gekneld.
Nadat de vrouw was omgedraaid zag ik dat de linker of rechter zijde van haar gezicht platter/vlakker was dan de andere zijde. Vergelijkbaar met langdurig op een zijde van het gezicht op de grond liggen en of met geweld tegen de grond te worden gedrukt. Ik zag dat haar gezicht blauw/rood was. Ik zag dat zij op haar tong had gebeten met als gevolg een bebloede mond. Ik zag haar boventanden, gedrukt, in haar tong zitten. Dalenberg en ik zijn direct gestart met reanimeren.

4. Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] (01/07/1982), opgemaakt op 17 november 2020, voor zover inhoudende (p. 441 t/m 443):

[slachtoffer] is op 18 oktober 2020 vervoerd naar het HAGA ziekenhuis, locatie Leyenburg waar zij op 20 oktober 2020 om 20:30 uur was overleden.
Op dinsdag 20 oktober 2020 om 22:00 uur werd door de aangewezen schouwarts,
[schouwarts] in het bijzijn van ons, op/in Hagaziekenhuis, Locatie Leyweg te 's-Gravenhage een lijkschouw verricht.
Wij hoorden de schouwarts zeggen (…) De vrouw vertoonde een duidelijk gestuwd gezicht had met scherpe overgang naar de borst. Op de linker schouder was een hematoom(onderhuidse bloeduitstorting) zichtbaar met verschillende spots. Op polsen, muis hand en onderbenen blauwe verkleuringen zichtbaar. (…)
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw,
wordt gesteld dat: de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden.
5. Een geschrift, te weten een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood opgesteld op 25 februari 2021 door drs. B.G.H. Latten, forensisch arts en forensisch patholoog, voor zover inhoudende (p. 455 t/m 467):De sectiebevindingen zijn niet in tegenspraak met de verkregen (medische) informatie, met onder meer dat betrokkene 'gestropt' zou zijn met een stoffen ceintuur.
Aan de hals en nek werden bandvormige onderhuidse bloeduitstortingen en huidverkleuring gezien met een min of meer horizontaal verloop (sub 5). Rechts voorwaarts aan de hals was een bijkomende gele huidverkleuring. Inwendig waren er bloeduitstortingen ter hoogte van de (intacte) bovenste hoorntjes van het schildkraakbeen (sub 6). Hoewel de interpretatie van deze letsels enigszins is beperkt door het genezingsproces, zijn deze bij leven ontstaan door de inwerking van omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals (ligatuurstrangulatie), al dan niet in combinatie met stomp botsende krachtinwerking. Dit wordt verder ondersteund door de duidelijke overgang van de stuwingsverschijnselen aan het hoofd (sub 4). Genoemde stuwingsverschijnselen zijn ontstaan door een belemmering van de bloedsomloop naar het hoofd tijdens het omsnoerende en/of samendrukkende geweld op de hals. Deze belemmering kan leiden tot zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie), hetgeen indien langdurig, leidt tot onomkeerbare beschadiging van hersencellen en hersenzwelling (sub 7). Op basis hiervan kan de reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden goed worden verklaard.
Conclusie. Het overlijden van [slachtoffer] , 38 jaren oud, wordt (mede op basis van verkregen medische gegevens) verklaard door verwikkelingen van omsnoerend en/of (samen)drukkend geweld op de hals (ligatuurstrangulatie).

6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 18 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 29 t/m 35):

A: Antwoord verdachte
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisanten
V: Dus jij was met je vrouw in de woonkamer?
A: Ja
V: Waar was je dochter?
A: In de slaapkamer.
A: Gisteravond zijn wij
(de rechtbank begrijpt: de verdachte en [slachtoffer] )in de woonkamer gebleven (…) Ze zat gewoon daar. Op een gegeven moment heb ik een touw gepakt van dat ding als je uit de badkamer komt. Dat touw heb ik om haar nek gedaan en daaraan heb ik getrokken.
O: Ik zie dat de verdachte met zijn handen een knoopbeweging maakt.
V: Kan jij omschrijven wat jij bedoel
tmet touw?
A: Ik ben de naam vergeten van wat het is. Het hing achter de deur van de slaapkamer.
V: Is het een kledingstuk?
A: een badjas
V: Heb jij dan je vrouw verwurg
dmet de badjas?
A: Nee met het touw van de badjas
V: Welke kleur had deze?
A: Donkerblauw
V: Toen ben je naar je vrouw gelopen met het touw wat gebeurde er toen?
A: Die heb ik om haar nek gedaan.
V: Wat deed je vrouw toen?
A: Ik deed het heel snel ze kon niets doen.
V: Waar zat je vrouw toen het gebeurde?
A: Voor de TV

7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 12 november 2020, voor zover inhoudende (p. 208 t/m 220):

A: Antwoord verdachte
V: Vraag verbalisanten
V: Bedoel je daarmee ik heb toen het ceintuur gepakt om daarmee mijn vrouw om het leven te brengen?
A: Ja op dat moment heb ik dat besluit genomen.
8. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 20 oktober 2020 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:U vraagt mij of ik kan uitleggen wat ik precies met haar heb gedaan. Ik heb de riem
van een badjas gepakt en om haar hals gedaan. (…) U vraagt mij op welk moment ik daarmee ben gestopt. Na enkele minuten. (…) Zij viel op de grond (…). U houdt mij voor dat ik tegen de politie had gezegd dat ik mijn vrouw had doodgemaakt en u vraagt mij of ik dat toen dacht. Op dat moment dacht ik dat mijn vrouw dood was. Om die reden heb ik de politie gebeld. (…)

9. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 januari 2022, voor zover inhoudende:

Ik had besloten om een einde te maken aan de mishandelingen van [kind] . U vraagt mij hoe ik daar een einde wilde maken. Door het koord dat ik om haar nek heb gedaan.
Mijn vrouw heeft [kind] om 23:00 uur geknepen. (…) Nadat mijn vrouw [kind] had geknepen, ging zij naar de woonkamer. (…) Ik ging ook naar de woonkamer (…).
U vraagt mij wat ik heb gedaan toen ik en [slachtoffer] zes uur samen met elkaar in de woonkamer aanwezig waren. Ik heb niets bijzonders gedaan. (…) Ik dacht na over de mishandelingen van de afgelopen 6 maanden. (…)
Terwijl ik in de woonkamer zat, besloot ik om het koord te gaan pakken. (…) Ik heb het koord gepakt en daarna ben ik weer terug naar de woonkamer gegaan. Toen ik terugkwam in de woonkamer, zag [slachtoffer] mij. Ik heb het koord om haar nek gedaan en heb aan het koord getrokken. Ik ben daar misschien 5 of 6 minuten mee doorgegaan. Ik ben daar mee gestopt toen zij op de vloer viel. (…)