ECLI:NL:RBDHA:2022:3040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
NL22.4559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, een Eritrese nationaliteit hebbende persoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was verweerder in deze zaak. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 maart 2022, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 18 maart 2022 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 maart 2022 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank op 25 maart 2022 het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit digitaal is ondertekend en dat het tijdstip van oplegging van de maatregel van bewaring op 15 maart 2022 om 09:52 uur was. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het besluit, omdat het tijdstip van oplegging niet in het besluit zelf was vermeld. De rechtbank oordeelde echter dat aan de vereisten voor een rechtsgeldig besluit was voldaan, en dat de maatregel op schrift was gesteld, ondertekend en aan eiser was uitgereikt.

De rechtbank heeft ook de door eiser aangehaalde eerdere uitspraak van deze rechtbank in Haarlem van 21 januari 2020 besproken, maar oordeelde dat deze uitspraak niet relevant was voor de huidige zaak, aangezien deze was vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.4559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[nummer 1], eiser

V-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 18 maart 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Op 25 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Volgens eiser is het bestreden besluit niet rechtmatig tot stand gekomen zoals bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 omdat daarin geen tijdstip is vermeld waarop de maatregel van bewaring aan eiser is opgelegd. Verweerder heeft het tijdstip van het bestreden besluit neergelegd in een aanvullend proces-verbaal, maar eiser voert aan dat dit niet mogelijk is.
3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit digitaal is ondertekend en dat het certificaat van de digitale handtekening als tijdstempel bevat: 2022/03/15 09:41. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat zowel uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding, het proces-verbaal van gehoor en het aanvullend proces-verbaal (alle ambtsedig opgemaakt op 15 maart 2022) volgt dat eiser op 15 maart 2022 om 09:52 uur in bewaring is gesteld.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop aan de vereisten voor een rechtsgeldig besluit tot oplegging van de maatregel van bewaring voldaan. De rechtbank kan aan de hand hiervan namelijk nagaan hoe lang de periode van vrijheidsbeneming voorafgaand aan de maatregel van bewaring heeft geduurd zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4512. Daarnaast is niet in geschil dat de maatregel op schrift is gesteld, is ondertekend en aan eiser is uitgereikt.
5. De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1207, kan hem dan ook niet baten, omdat daarin volgens de rechtbank sprake was van een maatregel die niet was ondertekend. Bovendien is deze uitspraak vernietigd door de Afdeling bij uitspraak van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:909.
6. Aan de vraag of het bestreden besluit kon worden aangevuld met een proces-verbaal komt de rechtbank niet meer toe. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting merkt de rechtbank op dat uit de jurisprudentie volgt dat het in algemene zin mogelijk is om een maatregel van bewaring bij proces verbaal aan te vullen (uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2855, rechtsoverweging 2).
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.