ECLI:NL:RBDHA:2020:1207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
NL20.708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring gegrond wegens ontbrekende ondertekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 januari 2020, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel niet rechtsgeldig was omdat het besluit niet correct was ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geldig ondertekend besluit in het dossier aanwezig was, wat betekent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet in werking was getreden, omdat het bestreden besluit niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.120,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.050,-, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.708

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Fonville, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. El Hamli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser voert allereerst in de kern aan dat geen sprake is van rechtsgeldige maatregel van bewaring die in werking is getreden.
2.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een rechtsgeldige maatregel die in werking is getreden, nu uit het bestreden besluit voldoende blijkt dat sprake is van een digitale ondertekening en in het besluit staat dat een afschrift van de maategel onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. Dat het vakje van de digitale ondertekening ontbreekt, maakt dit volgens verweerder niet anders. Verweerder verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 januari 2019, ECLI:Nl:RVS:2019:59. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat voormeld gebrek de maatregel van bewaring pas onrechtmatig maakt indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
2.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2278) komt een rechtsgeldige maatregel van bewaring ingevolge artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) pas tot stand als deze is gedagtekend, is ondertekend en met redenen is omkleed, en treedt een maatregel van bewaring pas in werking als deze is uitgereikt.
2.3
Niet in geschil is dat eiser op 8 januari 2020 in bewaring is gesteld. De eerste vraag die voorligt is of daaraan een rechtsgeldige maatregel van bewaring ten grondslag ligt. Daarvan is gelet op de processtukken, in het licht bezien van de jurisprudentie van de Afdeling (zoals de voornoemde uitspraak van 12 juli 2018 en de uitspraak van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355), niet gebleken. Er bevindt zich in het dossier namelijk geen op 8 januari 2020 (digitaal dan wel met pen) ondertekend besluit waarin de maatregel van bewaring is opgelegd. In het bestreden besluit staat enkel aangegeven dat het document elektronisch is ondertekend. Dit kan niet aangemerkt worden als bewijs van een geldige ondertekening. Daarbij komt dat verweerder niet heeft gesteld dat de gegevens van de elektronische ondertekening (naam ondertekenaar, datum en tijd van ondertekening) in dit geval nog aangeleverd of gevalideerd kunnen worden. De verwijzing van verweerder ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2019, waarin wordt verwezen naar de uitspraak van 12 juli 2018, treft geen doel omdat in die zaak (na aanvang van de maatregel van bewaring) wel een ondertekend besluit is uitgebracht.
Deze beroepsgrond slaagt reeds hierom en leidt ertoe dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Aan de afweging van belangen zoals verweerder die in zijn subsidiair standpunt voorstaat, komt de rechtbank niet toe omdat - anders dan in de zaak waarover de Afdeling in de uitspraak van 19 januari 2019 heeft geoordeeld - er in deze zaak geen sprake is van de situatie dat alsnog een ondertekende maatregel is opgesteld.
2.4
De conclusie is dat in dit geval geen sprake is van een rechtsgeldig opgelegde maatregel van bewaring.
2.5
De vraag of uit het bestreden besluit voldoende blijkt dat het bestreden besluit is uitgereikt aan eiser, en alle andere beroepsgronden, behoeven daarmee geen bespreking meer.
2.6
Het beroep is gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. De rechtbank ziet gezien het voorgaande op grond van artikel 106 van de Vw daarnaast aanleiding om aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 14 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.120,-.
2.7
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 21 januari 2020;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.120,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1.120,- uit te betalen.
Gedaan op 21 januari 2020, door mr. L.M. Kos, rechter.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.