ECLI:NL:RBDHA:2022:2960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
SGR 20/7640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vrouw geboren in 1969, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een loongerelateerde WGA-uitkering die per 30 december 2020 werd beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) de medische situatie van eiseres zorgvuldig had beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, en dat de rapportage van de psychiater De Waard uit 2016 niet actueel was. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsarts b&b op basis van dossierstudie, lichamelijk en psychisch onderzoek, en informatie van de behandelend sector tot een deugdelijke conclusie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de door eiseres ingeschakelde psycholoog Vendrig onvoldoende aanleiding gaven om aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beëindiging van de WIA-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende loongerelateerde WGA-uitkering [1] op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 23 mei 2019 omgezet naar een loonaanvullingsuitkering (LAU), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van Stichting Perspektief (ex-werkgeefster) tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en bepaald dat de aan eiseres toegekende uitkering per 30 december 2020 beëindigd wordt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 16 januari 2022 heeft eiseres haar beroepschrift aangevuld en een rapport van een klinisch psycholoog (hierna: Vendrig) van 14 september 2021 en een aanvullend rapport van Vendrig van 10 december 2021 overgelegd.
Bij rapportage van 31 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op het aanvullende beroepschrift en de bijlagen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is vanwege ziekte van eiseres geschorst op 7 februari 2022 en hervat op 16 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voorafgaand aan de laatste zitting is een brief van Vendrig van 11 februari 2022 ontvangen. Daarop heeft de verzekeringsarts b&b na de zitting bij brief van 21 februari 2022 gereageerd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten en de uitspraakdatum bepaald op heden.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Eiseres, geboren [geboortedag] 1969, was laatstelijk werkzaam als huishoudelijk begeleidster voor 23,91 uur per week en als schoonmaakster voor 12,43 uur per week. Op 26 mei 2015 heeft eiseres zich ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van de ziekmelding is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Daarna heeft verweerder met het besluit van
23 mei 2016 de ZW-uitkering van eiseres voor de werkzaamheden als schoonmaakster per 25 juni 2016 beëindigd.
1.3
Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar tegen dit besluit heeft psychiater De Waard van Psyon in opdracht van verweerder een psychiatrische expertise uitgebracht op 19 november 2016. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
- De Waard heeft kennis genomen van de medische rapportage van verweerder van 26 september 2016 waarin onder meer is vermeld dat de huisarts van eiseres schrijft dat zij onder behandeling is bij een psychiater wegens een depressie, suïcidaliteit, dysthyme stoornis en psychotische verschijnselen.
- De Waard heeft psychiatrisch onderzoek verricht en informatie ingewonnen bij de huisarts en de behandelend psychiater van eiseres, Babuskova. Babuskova heeft in een brief van 14 november 2016 aan De Waard gemeld dat kennis van de thuissituatie van eiseres, van de relatie van eiseres met haar echtgenoot, haar cultuurachtergrond, en de elementen dreigement van gezichtsverlies en schaamte van belang zijn om een goede beoordeling te kunnen maken. De Waard heeft op pagina 2 van dit rapport vermeld bovenstaande gegevens (waaronder de brief van Babuskova) in zijn overwegingen te hebben betrokken.
- Eisers is een 47 jarige gehuwde vrouw, moeder van 2 kinderen en vanaf 2011 voor het eerst onder psychologische behandeling gekomen vanwege depressieve klachten. Tot op heden is zij “onder ambulante behandeling bij een Turks sprekende psychiater die van een recidiverende depressieve stoornis spreekt”. In 2012 is zij (aanvankelijk gedwongen) opgenomen in de GGZ wegens suïcidale gedachten en het jaar daarop verbleef zij in Turkije gedurende 3 maanden in een kliniek. “Heropname is met haar psychiater besproken, maar wordt door betrokkene afgehouden.”
- De Waard meldt met betrekking tot de objectiveerbaarheid tot de volgende afweging te komen. Het onderzoek toont diverse inconsistenties en de klachtenpresentatie is op meerdere punten atypisch en niet passend bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. Een aantal voorbeelden daarvan zijn het claimen van ernstige cognitieve beperkingen, psychotische en angstklachten, die nergens in het onderzoek leiden tot merkbare problemen, de presentatie van ongebruikelijke of bizarre klachten en de op momenten aangezette klachtenpresentatie, de afwezigheid van coping strategieën of compensatiegedrag en het niet zoeken van intensievere behandeling, ondanks de forse klachten. De Waard concludeert dat hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, de combinatie daarvan juist suspect is voor symptoomaggravatie (klachten erger maken). Dit wordt ondersteund door een verhoogde score op de symptoom-validatietest. Dat maakt dat het dagverhaal niet per se een uiting hoeft te zijn van een ernstige psychiatrische aandoening. Klachten mogen niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De door de behandelaar genoemde diagnoses kan De Waard niet zonder meer bevestigen. Bij een expertise ligt de nadruk op objectiveren, terwijl in een behandelsetting wordt gevaren op subjectieve beleving van klachten. De algemene presentatie en de activiteitenniveaus die eiseres aangeeft geven geen aanleiding om een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld te veronderstellen, zoals bijvoorbeeld een (klinisch merkbare) depressie, psychose of neurocognitieve stoornis. Of de klachten bewust of onbewust worden aangezet valt op basis van dit onderzoek niet op te maken. De Waard adviseert om de gepresenteerde klachten te interpreteren in het licht van aanpassings-problematiek aan de huidige complexe sociale situatie van eiseres. Er is sprake van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. De neiging om de huidige stressvolle omstandigheden niet actief aan te pakken maar te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, kan worden opgevat als een passieve manier van coping. Ook zou de aggraverende presentatie kunnen samenhangen met een cultuurgebonden wijze om geestelijk lijden te communiceren. Omdat eiseres voorheen op diverse levensgebieden zonder grote problemen gefunctioneerd lijkt te hebben lijkt ernstige persoonlijkheids-problematiek niet waarschijnlijk.
1.4
Bij beslissing op bezwaar van 21 februari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 23 mei 2016 ongegrond verklaard. Aan die beslissing ligt een rapport van een verzekeringsarts b&b van 2 december 2016 ten grondslag, waarin onder meer is vermeld dat kennis is genomen van het onder 1.3 bedoelde rapport. Geconcludeerd wordt dat de belastbaarheid door de primaire arts goed is ingeschat en dat flinke beperkingen op psychische gronden zijn aangenomen. Dit besluit staat in rechte vast.
1.5
Op 28 februari 2017 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 2 mei 2017 heeft verweerder per 23 mei 2017 een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) aan eiseres toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
De besluitvorming in deze procedure
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres per 23 mei 2019 omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. Ex-werkgeefster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres tijdens het spreekuur op 5 juni 2019 psychisch onderzocht. Verder heeft hij op 5 juni 2019 dossierstudie verricht en (opnieuw) medische informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. Bij brief van 14 augustus 2019 meldt behandelend psychiater Babuskova vervolgens aan de verzekeringsarts dat eiseres vanaf 2011 bij haar in behandeling is voor een ernstige depressieve stoornis, PTSS en dat eiseres in 2017 opgenomen is geweest. Het beeld is onveranderd, de aandoening van eiseres is chronisch van aard maar is wel in remissie. De primaire verzekeringsarts rapporteert op 17 september 2019 dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft en dat geen sprake is van een goede prognose of behandelmogelijkheden. Hij heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres met ingang van
5 juni 2019 heeft vastgelegd. Aan de hand van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige in zijn rapportage van 23 september 2019 geconcludeerd dat eiseres op basis van door hem geduide functies voor 20,33% arbeidsongeschikt is te achten.
2.2
Vervolgens heeft verweerder eiseres bij brief van 30 september 2019 medegedeeld voornemens te zijn de WIA-uitkering te beëindigen, omdat eiseres per 23 mei 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Eiseres heeft een zienswijze ingediend tegen dit voornemen. De arbeidskundige verricht vervolgens nogmaals onderzoek en stelt in zijn rapportage van 9 maart 2020 het arbeidsongeschiktheidspercentage per 23 september 2019 vast op 16,73%.
3. Na bezwaar rapporteert de verzekeringsarts b&b op 22 oktober 2020 dat hij eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht heeft tijdens het spreekuur op 1 september 2020. Ook heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht en medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiseres. Voor wat betreft de psychische klachten ziet de verzekeringsarts b&b geen nieuwe gezichtspunten. Volgens hem is sinds het rapport van Psyon uit 2016 geen sprake van relevante wijzigingen. Uit de brief van de behandelend psychiater van
14 augustus 2019 blijkt dat het beeld onveranderd is en dat de psychische aandoeningen in remissie zijn. De aanhoudende klachten hangen samen met de belastende privé-omstandigheden. Zonder dat eiseres psychiater De Waard destijds informeerde over haar thuissituatie, legde hij al een verband met een ‘complexe sociale situatie’, omdat de klachten onvoldoende konden worden verklaard op grond van ziekte of gebrek. In 2017 was eiseres volledig arbeidsongeschikt vanwege haar opname in een GGZ-instelling. Omdat de aandoeningen nu in remissie zijn, is volledige arbeidsongeschiktheid niet aan de orde. De klachten mogen niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis, blijkt uit het rapport uit 2016. De verzekeringsarts b&b heeft een nieuwe FML opgesteld, waarin extra beperkingen voor lichamelijke klachten (voor handen en schouders vanwege fybromyalgie) opgenomen. Deze nieuwe FML heeft de arbeidsdeskundige b&b als uitgangspunt genomen bij zijn beoordeling. In zijn rapportage van 28 oktober 2020 concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat eiseres niet geschikt is voor de aanvankelijk geduide functie ‘Medior Soldering Operator’ (SBC-code 111180). De functie ‘Montagemedewerker’ (SBC-code 267051) komt ook te vervallen. Omdat na het vervallen van deze twee functies onvoldoende functies en/of arbeidsplaatsen overblijven, heeft de arbeidsdeskundige b&b nieuwe functies geduid. Dit betreffen de functies ‘Medewerker post’ (SBC-code 315133), ‘Medewerker logistiek’ (SBC-code 111220) en ‘Montagemedewerker’ (SBC-code 111180). Uitgaande van deze functies is eiseres 27,39% arbeidsongeschikt, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres per
30 december 2020 geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering omdat zij per die datum minder dan 35%, arbeidsongeschikt is.
Het standpunt van eiseres
4.1
Eiseres is het er niet mee eens dat haar WIA-uitkering beëindigd wordt. In beroep voert eiseres, samengevat, aan dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten. Volgens eiseres had de verzekeringsarts b&b veel meer beperkingen moeten opnemen in de FML en had daarnaast ook een urenbeperking aangenomen moeten worden. Verweerder had de rapportage van De Waard uit 2016 niet bij de besluitvorming mogen gebruiken nu die rapportage niet actueel is. De Waard heeft onvoldoende doorgevraagd en zij heeft niet alle relevante informatie over haar privéleven met hem gedeeld. Er is sprake van verkrachting en mishandeling binnen het huwelijk, maar zij kan vanwege haar culturele achtergrond niet scheiden. De Waard was hiervan niet op de hoogte en heeft hierover niet doorgevraagd. Verder is eiseres niet conform de Standaard onderzoeksmethoden bij psychische stoornissen onderzocht. Zo is bijvoorbeeld het dagverhaal niet uitgevraagd en alleen de actuele psychische status onderzocht. Verder heeft eiseres aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn vanwege haar opleidingsniveau en omdat deze functies te zwaar voor haar zijn. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank om een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten. Zij beroept zich daarbij op de arresten ‘Korošec’ [2] en ‘Letinčić’ [3] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.2
Ter onderbouwing van haar beroep heeft eiseres medische stukken van haar behandelend artsen en een deskundigenrapportage (en aanvullingen daarop) van Vendrig ingebracht. Vendrig concludeert onder meer dat sprake is van een ernstige depressieve stoornis, PTSS en een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en dat de klachten en diagnoses ook in september 2019 al aanwezig waren. Verder is vermeld dat eiseres vanaf 15 september 2020 onder behandeling is vanwege de recidiverende depressieve stoornis, dat dit geen psychotherapie is maar steunend contact en dat dit in verband wordt gebracht met de uitzichtloze situatie waarin eiseres zich bevindt. Vendrig merkt ook op dat het rapport van Psyon niet bruikbaar is omdat eiseres daarin niet volledig open was over haar privésituatie (traumatische ervaringen) en daarop onvoldoende is doorgevraagd.
4.3
Op wat verder door eiseres is aangevoerd zal zo nodig hierna worden ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank
5. Verweerder baseert zijn standpunt dat de WIA-uitkering van eiseres per
30 december 2020 moet worden beëindigd, op een rapportage van de verzekeringsarts b&b en een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag verweerder die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn.
De medische grondslag
6.1
Het onderzoek van de verzekeringsarts b&b is in dit geval gebaseerd op dossierstudie, lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens het spreekuur en de bestudering van informatie van de behandelend sector, waaronder brieven van de behandelend psychiater en huisarts, en de in 2016 door psychiater De Waard van Psyon verrichte psychiatrische expertise. Ook heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de door eiseres ingebrachte gronden en de daarbij overgelegde informatie. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b klachten of medische stukken over het hoofd heeft gezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek daarmee op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
6.2.
Het standpunt van verweerder voor wat betreft de psychische klachten van eiseres komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat sinds de psychiatrische expertise van De Waard in 2016, waarin is vermeld dat de psychische klachten onvoldoende verklaard kunnen worden op grond van ziekte of gebrek, niet is gebleken van relevante wijzigingen. Volgens verweerder blijkt uit de door de behandelend psychiater in 2019 verstrekte informatie dat sprake is van een onveranderd beeld. Er is volgens de behandelend psychiater wel sprake van een psychiatrische aandoening van chronische aard, maar die is in remissie en de aanhoudende klachten hangen samen met ongewijzigde belastende privéomstandigheden.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank geven de rapportages van Vendrig onvoldoende aanleiding tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Bij de beoordeling van de belastbaarheid van eiseres heeft verweerder forse beperkingen in onder meer persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen vanwege psychische klachten, waarbij rekening is gehouden met afhankelijke persoonskenmerken, stemmingsklachten, verminderde concentratie en posttraumatische klachten. Volgens de verzekeringsarts b&b kan een passende werksituatie bestaande patronen en sociale inperking doorbreken en is bij depressieve klachten in principe een activerend beleid geïndiceerd. In reactie op de rapportages van Vendrig van 14 september 2021 en 10 december 2021 merkt de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 31 januari 2022 op dat de door Vendrig uitgevoerde testen niet met een symptoomvalidatietest zijn geverifieerd, terwijl dat juist van belang is omdat in deze casus de omstandigheden en medische aspecten zo met elkaar zijn verweven. Volgens de verzekeringsarts b&b is de kracht van het expertiserapport van De Waard juist de toepassing van een symptoomvalidatietest waarmee hij onderbouwt dat de zeer slechte testresultaten niet klakkeloos gevolgd kunnen worden en inconsistent zijn met de overige onderzoeksbevindingen.
6.4.
In zijn rapportage van 11 februari 2022 heeft Vendrig hierop gereageerd met de stelling dat afname van een symptoomvalidatietest in dit geval discutabel is om de volgende drie redenen:
De aanwezigheid van psychotische symptomen en vanwege de culturele achtergrond;
Het gaat om een neuropsychologische screening, niet om een volledig neuropsychologisch onderzoek;
De conclusies ten aanzien van de ernst van de klachten zijn gebaseerd op de combinatie van observatie, anamnese, informatie van de behandelend psychiater, informatie van GGZ-instelling Herzenberg en vragenlijstonderzoek in de expertise. De neuropsychologische screening is een marginaal deel van het onderzoek en wordt door de verzekeringsarts b&b uit zijn verband gehaald.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat het argument van de verzekeringsarts b&b dat ziet op de symptoomvalidatietest door Vendrig hiermee onvoldoende wordt weerlegd. De rechtbank motiveert dit als volgt.
6.5.1
Ten eerste blijkt uit het rapport van Vendrig van 14 september 2021 of uit andere stukken niet dat bij eiseres sprake is van psychotische symptomen. Onder het kopje ‘Psychometrisch onderzoek’ staat (slechts) vermeld dat sprake is van “
een lichte aanleg voor het ontwikkelen van psychotische symptomen”. Bovendien merkt de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 21 februari 2022 daarover terecht op dat factoren die de betrouwbaarheid van de symptoomvalidatietest beïnvloeden (zoals allochtone afkomst of psychotische klachten) dat ook doen ten aanzien van de testresultaten zelf. Volgens de verzekeringsarts b&b maken de extreme testscores bij psychometrisch onderzoek bij eiseres, in combinatie met de beperkte afwijkingen bij zijn eigen onderzoek en de eerdere bevindingen van De Waard, een symptoomvalidatietest in dit geval onontbeerlijk. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt van de verzekeringsarts b&b onjuist is.
6.5.2
Ten tweede acht de rechtbank van belang dat uit de rapportage van De Waard blijkt dat hij de symptoomvalidatietest alleen gebruikt heeft ter ondersteuning van door hem gedane constateringen in het kader van objectiveerbaarheid van de klachten. De Waard hecht er dus geen doorslaggevend belang aan.
6.5.3
Ten derde acht de rechtbank van belang dat Vendrig in het door hem geschreven artikel ‘Beoordeling van symptoomvaliditeit in neuropsychologisch onderzoek’, waar hij in het rapport van 14 september 2021 naar verwijst, zelf opmerkt dat de ‘Richtlijn voor neuropsychologische expertise’ aanbeveelt om ten minste twee op zichzelf staande symptoomvalidatietests af te nemen. Verder concludeert Vendrig in dit artikel dat er brede consensus bestaat dat een neurologische expertise ernstig tekortschiet als een symptoomvalidatietest ontbreekt. In de conclusie geeft Vendrig vervolgens aan dat een onderzoek naar symptoomvaliditeit in welk psychodiagnostisch onderzoek dan ook aanbevolen is. De door Vendrig genoemde reden om in dit geval geen symptoomvalidatietest af te nemen, strookt niet met de (inhoud van de) artikelen waar Vendrig in zijn rapportage van 14 september 2021 naar verwijst. Zoals de verzekeringsarts b&b heeft opgemerkt, valt niet in te zien waarom Vendrig geen symptoomvalidatietest heeft afgenomen waarbij hij zonodig kanttekeningen had kunnen plaatsen over de culturele achtergrond en aanleg voor psychotische klachten van eiseres. De stelling van Vendrig dat geen symptoomvalidatietest is afgenomen omdat hij slechts een psychologische screening heeft gedaan, roept de vraag op of een door een klinisch psycholoog verrichte screening voldoende twijfel kan zaaien aan het oordeel van de verzekeringsartsen (waarbij de rechtbank opmerkt dat Vendrig de termen screening en onderzoek door elkaar worden gebruikt in zijn rapport). De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend, omdat het oordeel van de verzekeringsartsen is gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek en informatie van de behandelend psychiater. Bovendien is het oordeel van de verzekeringsartsen, anders dan de rapporten van Vendrig, toegespitst op de datum in geding.
6.6.
Hetgeen door Vendrig in de aanvullende rapportage van 10 december 2021 is vermeld (dat de conclusies van De Waard niet houdbaar zijn omdat de aanwijzing van de behandelend psychiater niet lijkt te zijn opgevolgd) leidt niet tot een ander oordeel. In de rapportage van De Waard is expliciet vermeld dat kennis is genomen van de brief van de behandelend psychiater van 14 november 2016. In deze brief vermeldt de behandelend psychiater dat kennis van de thuissituatie, de relatie met de echtgenoot, de cultuurachtergrond, het dreigement van gezichtsverlies en de schaamte van belang zijn om een goede beoordeling te kunnen maken. Op de tweede pagina van zijn rapportage geeft De Waard aan alle bovenstaande gegeven, waaronder voornoemde brief, in zijn overweging betrokken te hebben. De rechtbank overweegt dat voor zover eiseres er tijdens het
onderzoek door De Waard voor heeft gekozen niet volledig open te zijn over haar thuissituatie, dit niet maakt dat aan het rapport geen waarde kan worden gehecht. Zoals de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 13 januari 2022 heeft vermeld, is De Waard juist zonder dat hij was geïnformeerd over de gestelde traumatische ervaringen van eiseres, op grond van objectiveerbare psychische symptomen tot de conclusie gekomen dat ‘complexe sociale problemen’ een rol moesten spelen, waarmee hij volgens de verzekeringsarts b&b feitelijk het probleem heeft blootgelegd. Met andere woorden, wanneer deze problemen worden weggenomen, zou het beeld en de klachten van eiseres in positief opzicht kunnen veranderen. Bovendien hebben de verzekeringsartsen hun oordeel over de psychische belastbaarheid van eiseres mede gebaseerd op informatie van de behandelend psychiater, die wel van de gestelde thuissituatie van eiseres op de hoogte was.
6.7.
Het vorenstaande in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
Het beroep op ‘Korošec’en ‘Letinčić’
7. In het aanvullende beroepschrift van 16 januari 2022 heeft eiseres, met een beroep op de arresten ‘Korošec’ [4] en ‘Letinčić’ [5] , verzocht om een onafhankelijk medisch onderzoek te laten verrichten. Gelet daarop moet volgens vaste rechtspraak door de rechtbank worden beoordeeld of het oordeel van de verzekeringsarts b&b zorgvuldig is, of sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms en of het oordeel van de verzekeringsarts b&b inhoudelijk juist is. [6] Zoals uit 6.1 volgt, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het door de verzekeringsarts b&b verrichte onderzoek onzorgvuldig is. Voor wat betreft het aspect van equality of arms, geldt dat niet gesteld of gebleken is dat eiseres niet over de financiële middelen beschikt om een advies van een deskundige in te brengen. Eisers heeft immers in de beroepsfase rapportages van Vendrig ingebracht. Daarnaast heeft eiseres in de bezwaarfase ook medische stukken ingebracht. Alle door eiseres ingebrachte medische informatie is door de verzekeringsarts b&b beoordeeld, welke beoordeling vervolgens in beroep wordt getoetst. Van strijd met het beginsel van equality of arms is daarom niet gebleken. Uit 6.2 tot en met 6.7 volgt ten slotte dat er ook geen aanleiding is voor het oordeel dat de inhoudelijke beoordeling niet juist is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, zoals door eiseres is verzocht.
De arbeidskundige grondslag
8. De arbeidskundige gronden van eiseres komen er samengevat op neer dat de geduide functies niet geschikt zijn, omdat deze haar belastbaarheid overschrijden en omdat zij niet beschikt over het vereiste opleidingsniveau. Wat betreft de belastbaarheid gaat eiseres uit van verdergaande beperkingen dan de in de FML van 22 oktober 2020 opgenomen beperkingen. Op grond van wat in 6.2 tot en met 6.7 is overwogen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze FML. Gelet hierop en gelet op de in de rapportage van 28 oktober 2020 gegeven motivering van de arbeidsdeskundige b&b kan de grond met betrekking tot de belastbaarheid van eiseres niet slagen. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat de functies niet geschikt zijn omdat zij niet over opleidingsniveau 2 beschikt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. [7] In de ‘Arbeidsmogelijkhedenlijst AO-criterium’ die in het dossier zit, wordt ook aangegeven dat voor opleidingsniveau 2 een getuigschrift basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma, vereist is.
Niet in geschil is dat eiseres het basisonderwijs in Nederland heeft voltooid en enkele jaren huishoudschool gedaan heeft. Reeds daarom is het opleidingsniveau van eiseres op juiste gronden vastgesteld op 2 en kon verweerder functies selecteren met opleidingsniveau 2. De door eiseres aangehaalde uitspraak van de CRvB van 3 januari 2019 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. [8] In deze uitspraak werd geoordeeld dat grond van de resultaten van een intelligentieonderzoek in combinatie met de gestelde diagnoses nader gemotiveerd had moeten worden waarom werd vastgehouden aan het niveau VMBO tot VMBO-tl. Deze situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres. In dit geval is er dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zouden zijn vanwege het vereiste opleidingsniveau.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres terecht per 30 december 2020 beëindigd. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het met de uitspraak niet eens bent.

Voetnoten

1.Op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
3.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 3 mei 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311.
4.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
5.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 3 mei 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:528.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:355.