ECLI:NL:RBDHA:2022:2477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen op onherroepelijke afwijzing van OVW-periodieken voor politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.F. Adolf, en de korpschef van de politie, vertegenwoordigd door mr. L. Lammers en mr. M. Azmi. Eiseres had een verzoek ingediend om terug te komen op een eerder onherroepelijk besluit van de korpschef, waarin haar verzoek om Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) periodieken was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in mei 2021 OVW-periodieken had toegekend en nabetaald, maar dat eiseres geen recht had op terugwerkende kracht vanaf 2014. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende had gemotiveerd dat het aanspraakbesluit aan eiseres was verzonden en dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening van het besluit. Eiseres had geen rechtsmiddelen ingesteld tegen het aanspraakbesluit, waardoor dit in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de korpschef om terug te komen op het aanspraakbesluit niet evident onredelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5430

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. P.F. Adolf)

en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Lammers en mr. M. Azmi).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toegekend en nabetaald vanaf mei 2021.
Bij besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022 met een beeldverbinding.
Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 16 december 2014 heeft verweerder een besluit genomen over de eventuele aanspraak op OVW-periodieken en de nabetaling daarvan als gevolg van de overgang naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) per 1 januari 2012 (hierna: het aanspraakbesluit).
2. In de uitspraak van 20 augustus 2020 [1] heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat een Medewerker Intelligence en de Generalist Intelligence via de ter dienste staande communicatiemiddelen – beeldscherm/computer – worden geconfronteerd met menselijk leed, waardoor aan deze functies ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend. Een functie met 24 of meer punten wordt binnen de politie CAO bestempeld als een ‘frontliniefunctie’. Medewerkers die een dergelijke functie vervullen, hebben na het bereiken van het maximum salaris in hun schaal recht op OVW-periodieken in de naast-hogere schaal. Dat betekent dat het salaris nog een aantal jaar omhoog gaat tot aan het maximumsalaris in de schaal boven de officiële functieschaal.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van 20 augustus 2020 van heeft verweerder aan eiseres OVW-periodieken toegekend en nabetaald vanaf mei 2021.
Wat is het standpunt van partijen in beroep?
4. Eiseres voert aan dat zij met terugwerkende kracht vanaf 2014 recht heeft op een hogere inschaling en/of OWV-periodieken. Volgens eiseres heeft zij het aanspraakbesluit niet ontvangen, waardoor zij niet in staat was een rechtsmiddel in te dienen.
5. Verweerder voert aan dat hij het aanspraakbesluit naar alle medewerkers heeft verstuurd. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt waardoor dit besluit in rechte vast is komen te staan. Volgens verweerder is er ook geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het aanspraakbesluit. Ook is de zaak niet dermate uitzonderlijk om uit coulance OVW-periodieken toe te kennen vanaf 16 december 2014.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd dat het besluit aan eiseres is toegezonden. [2] Verweerder is niet gehouden om OVW-periodieken na te betalen vanaf 2014, ook niet uit coulance. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat het besluit niet op haar adres is ontvangen. Zij stelt alleen dat zij het besluit nooit ontvangen heeft. Hierin ziet de rechtbank geen grond voor redelijke twijfel.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen het aanspraakbesluit. Evenmin heeft eiseres rechtsmiddelen ingesteld tegen haar aanstellingsbeleid van 10 juni 2016, het omzettingsbesluit van 1 oktober 2019 of haar salarisspecificaties waaruit zij kon opmaken dat haar functie geen aanspraak op OVW-periodieken gaf. Uit het voorgaande volgt dat het aanspraakbesluit in rechte vaststaat.
8. Het herzieningsverzoek dat eiseres in bezwaar heeft ingediend strekt ertoe dat zij verzoekt aan verweerder om terug te komen van dat besluit. De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft kunnen afwijzen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9. De rechtbank acht de weigering om terug te komen van het aanspraakbesluit niet evident onredelijk. Verweerder heeft gemotiveerd dat als hij ervoor zou kiezen bij wijze van coulance tegemoet te komen, de vraag rijst waarom hij dat in dit geval wel doet waar hij dat in andere zaken waarin fouten zijn gemaakt – maar de betreffende besluiten onherroepelijk zijn geworden – niet zal doen. Verweerder stelt dat hij er dan rekening mee moet houden dat als nu coulance zou worden toegepast, in de toekomst kan worden gevraagd dat in andere zaken opnieuw te doen. Verweerder stelt dat niet goed uit te leggen is waarom het geval van de OVW-periodieken zo uitzonderlijk was dat een onverplichte toekenning wel gepast was en in andere (toekomstige) zaken niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), (ECLI:NL:CRVB:2020:1961).
2.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206 en de uitspraak van rechtbank Den Haag van 8 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1854.