Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
1. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid, Pw.
2. Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pw verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
3. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Pw legt het college in ieder geval een maatregel op overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid, in het geval de belanghebbende een van de verplichtingen die zijn vermeld in het vierde lid (geharmoniseerde verplichtingen) niet nakomt. In het vierde lid, aanhef en onder h, van de Pw is de volgende verplichting opgenomen: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
3. In artikel 18, vijfde tot en met achtste lid, van de Pw is geregeld hoe het college de hoogte en duur van maatregelen in verband met het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in het vierde lid op uniforme wijze moet vaststellen.
Op grond van het vijfde lid verlaagt het college, indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
Op grond van het zesde lid verlaagt het college, indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden en in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
4. Het college ziet op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
5. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoetermeer (de Maatregelenverordening) wordt, indien een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is opgelegd als bedoeld in de artikelen 8, 9, eerste of tweede lid, 13, eerste lid of 16 onder a, b of c opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in die artikelen, telkens de hoogte van de maatregel verdubbeld tot een maximum van 100 procent. Vervolgens wordt de duur van de maatregel verdubbeld.
6. Op grond van artikel 8, aanhef en eerste lid, onder b, van de Maatregelenverordening behoort het niet desgevraagd medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Pw, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling, tot de eerste categorie van gedragingen van een belanghebbende waardoor één van de verplichtingen op grond van de artikelen 9 en 9a, van de Pw niet of onvoldoende worden nagekomen.
7. Op grond van artikel 11, aanhef en onder a en b, van de Maatregelenverordening bedraagt de maatregel indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, Pw niet of onvoldoende nakomt, 100 procent van de bijstandsnorm gedurende: (a) één maand bij een eerste gedraging en (b) twee maanden bij een tweede gedraging.
8. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Maatregelenverordening, voor zover van belang, wordt bij een maatregel als bedoeld in artikel 11 de maatregel toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden 1/3 van de maatregel wordt toebedeeld, voor gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder b tot en met h, van de Pw.
9. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.