In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 5 maart 2016 was afgewezen. Na een reeks van rechtszaken, waaronder een hoger beroep dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd behandeld, werd de zaak uiteindelijk terugverwezen naar de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de asielaanvraag was overschreden. Eiser had recht op schadevergoeding vanwege deze overschrijding, die werd vastgesteld op € 500,-. Daarnaast werd verweerder veroordeeld om de kosten van de deskundige, die eiser had ingeschakeld, te vergoeden tot een bedrag van € 400,-. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar erkende de onredelijke vertraging in de procedure en de impact daarvan op eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig en zorgvuldig te handelen in asielprocedures, en de rechten van asielzoekers in het licht van de redelijke termijn.