ECLI:NL:RBDHA:2022:1642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/2190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een Ziektewetuitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de Ziektewet. Eiseres, die sinds 2014 kampt met artrosegerelateerde klachten, betwistte de medische grondslag van het primaire besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar vanaf 8 februari 2021 geen recht meer op uitkering toekende. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd had afgezien van een spreekuurcontact in persoon, wat volgens haar noodzakelijk was voor een zorgvuldige beoordeling van haar situatie. De rechtbank oordeelde dat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden zoals vereist, en dat de motivering van de verzekeringsarts onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de ter zitting gegeven motivering niet leidde tot een recht op uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak van persoonlijk contact in dergelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2190

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 8 februari 2021 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022 via een skypeverbinding. Partijen hebben hiermee ingestemd.
Eiseres is verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door verzekeringsarts bezwaar en beroep R.W. Vos.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende voor het geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2. Eiseres ervaart sinds 2014 artrosegerelateerde klachten, en heeft meermaals een aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet gedaan. Deze is door verweerder laatstelijk toegekend bij besluit van 12 juni 2020, nadat eiseres zich op 30 maart 2020 opnieuw ziek had gemeld. In december 2020 en januari 2021 heeft de primaire verzekeringsarts meermaals telefonisch contact gehad met eiseres, dossierstudie verricht en een door eiseres ingevulde vragenlijst bestudeerd. Op basis van dat onderzoek komt de primaire verzekeringsarts in de medische rapportage van 15 januari 2021 tot de conclusie dat eiseres geschikt is voor het eigen werk met ingang van 8 februari 2021. De primaire verzekeringsarts diagnosticeert eiseres met heupartrose en constateert gegeneraliseerde artrose, maar vindt geen aanwijzingen voor ongeschiktheid van de eerder geduide functies op lichamelijke en psychische gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) bevestigt in de medische rapportage van 3 maart 2021 – na dossierstudie – de conclusies van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b vermeldt daarbij dat uit aanvullende informatie in bezwaar blijkt dat de geringe afwijkingen in de linker heup van eiseres ongewijzigd waren ten opzichte van de situatie van de linker heup in 2014.
3. Eiseres voert in beroep aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij wijst er in dit verband op dat zij niet op een spreekuur is gezien door de primaire verzekeringsarts of de verzekeringsarts b&b, en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, met name de toegenomen klachten in haar linker heup, waardoor zij een operatie heeft moeten ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder de medische rapportages ten grondslag mocht leggen aan de besluitvorming, en of verweerder dus terecht en op goede gronden kon besluiten dat eiseres vanaf 8 februari 2021 (datum in geding) geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het medisch onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont, dan wel wanneer het resultaat van het onderzoek gemotiveerd wordt betwist aan de hand van andere medische rapportages.
6. Verder is hier van belang het juridisch kader dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uiteen heeft gezet in de uitspraak van 23 juni 2021. [1] De rechtbank leest in deze uitspraak het uitgangspunt dat een betrokkene die een bezwaarprocedure doorloopt en daarin de medische grondslag van het primaire besluit betwist, ten minste één keer moet worden onderzocht tijdens een spreekuurcontact door een geregistreerd verzekeringsarts. Dat kan de primaire verzekeringsarts zijn of de verzekeringsarts b&b. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat het een spreekuurcontact in persoon betreft, waarbij de mogelijkheid tot lichamelijk onderzoek bestaat. Van een dergelijk spreekuurcontact kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts in bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Het in algemene zin opmerken dat voldoende informatie voorhanden is om tot een verzekeringsgeneesfkundige heroverweging in bezwaar te komen is hiertoe ontoereikend. [2]
7. Tegen deze achtergrond moet de rechtbank allereerst beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Zij overweegt daartoe als volgt.
8. De rechtbank is van oordeel dat geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden als bedoeld in overweging 6 van deze uitspraak. Anders dan verweerder betoogt is tijdens een telefonisch contact tussen de primaire verzekeringsarts en eiseres geen sprake van contact in persoon, en is het niet mogelijk om lichamelijk onderzoek uit te voeren. De door verweerder aangevoerde uitspraak van de CRvB van 16 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5862) maakt dit niet anders. In die uitspraak ging het om een betrokkene met psychische klachten die niet wilde meewerken aan het medisch onderzoek in bezwaar, terwijl de verzekeringsarts wel over de relevante medische informatie beschikte. De CRvB oordeelde dat onder die omstandigheden het niet onzorgvuldig was dat de verzekeringsarts zijn conclusies had gebaseerd op een telefonisch spreekuur. De rechtbank leest in deze uitspraak, anders dan verweerder, niet het uitgangspunt dat een telefonisch contact voldoende is om van een spreekuurcontact te spreken. Daarbij komt dat in het geval van eiseres het gaat om hoofdzakelijk lichamelijke klachten en dat van een weigerachtige houding ten opzichte van het medisch onderzoek niet is gebleken; van een soortgelijk geval is dus geen sprake en de uitspraak is daarom niet relevant. Het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een spreekuurcontact in persoon blijft in het geval van eiseres daarom onverkort gelden.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in het medisch rapport van 3 maart 2021 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het spreekuurcontact in persoon. De opmerking dat het dossier voldoende gegevens bevat op basis waarvan “een duidelijk beeld gevormd kan worden van de belastbaarheid van betrokkene” is hiertoe ontoereikend.
10. Het medisch onderzoek voldoet gelet op het voorgaande niet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid.
11. Ter zitting heeft de verzekeringsarts b&b de motivering aangevuld door toe te lichten dat de situatie met betrekking tot de linker heup van eiseres niet is verslechterd ten opzichte van de situatie in 2014. De verzekeringsarts heeft in dit kader verwezen naar het radiologisch onderzoek van 17 juni 2020 door specialist H.M. Schuttevaer. Uit dat onderzoek blijkt dat sprake is van gering degeneratieve afwijking aan het linker heupgewricht, en dat deze ongewijzigd is ten opzichte van de situatie in 2014. Ook heeft de verzekeringsarts b&b verwezen naar de medische rapportage van 15 januari 2021, waaruit blijkt dat eiseres zelf heeft aangegeven dat een botscan van de linker heup in december 2020 geen bijzonderheden opleverde. Dit is door eiseres niet betwist. De door eiseres ervaren toegenomen pijnklachten met betrekking tot de linker heup waren dan ook niet medisch objectiveerbaar volgens de verzekeringsarts b&b. Tegen deze achtergrond zag de verzekeringsarts b&b geen toegevoegde waarde van het zien van eiseres op spreekuur.
12. Volgens de rechtbank is met de toelichting ter zitting door de verzekeringsarts b&b deugdelijk gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Vast is komen te staan dat de medische situatie rondom de linker heup van eiseres niet is verslechterd sinds 2014. Het is daarom niet aannemelijk geworden dat medisch onderzoek door een verzekeringsarts nog ander licht had geworpen op de al aangenomen beperkingen.
13. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de belastbaarheid van eiseres door de verzekeringsartsen juist is ingeschat. Zij overweegt daartoe als volgt.
14. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b de belastbaarheid van eiseres onjuist hebben beoordeeld. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar mening dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Zij voldoet niet aan de strenge voorwaarden die hiervoor gelden op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals bedlegerigheid of ernstige beperkingen ten aanzien van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Dat betekent dat eiseres benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsartsen hebben beide rekenschap gegeven van de door eiseres beschreven klachten en hebben deze – voor zover medisch objectiveerbaar – betrokken bij het vaststellen van de beperkingen. Eiseres heeft verder niet met medische stukken onderbouwd en niet aannemelijk gemaakt dat de door haar ervaren klachten zijn onderschat door de verzekeringsartsen of dat deze klachten verdergaande beperkingen met zich hadden moeten brengen. Anders dan eiseres meent heeft verweerder in de besluitvorming ook geen rekening hoeven houden met een eventuele heupoperatie, nu op de datum in geding nog niet zeker was of en zo ja wanneer die operatie plaats zou vinden. Dat de operatie inmiddels wel heeft plaatsgevonden, en dat eiseres daardoor wellicht meer beperkingen heeft, maakt dit niet anders.
Conclusie
15. De beroepsgrond van eiseres gericht tegen de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek slaagt. De overige beroepsgronden falen.
16. Nu verweerder eerst ter zitting deugdelijk heeft gemotiveerd waarom is afgezien van een spreekuurcontact, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarmee is het besluit in strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd. Nu de ter zitting nader gegeven motivering van verweerder er niet toe leidt dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Ziektewet, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
17. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.F. Reijnders, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, r.o. 4.4.
2.CRvB 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3031, r.o. 4.3.1.