2.3.Bij brief van 20 december 2021 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld in te stemmen met rechtstreeks beroep en het bezwaar van 15 december 2021 doorgezonden naar de rechtbank (SGR 21/8380 BESLU).
3. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de beslistermijn van acht weken, die aanvangt op de datum van ontvangst van het handhavingsverzoek (II), ten tijde van de ingebrekestelling van 26 september 2021 nog niet was verstreken. De ingebrekestelling was prematuur. Daarom is verweerder geen dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op dit handhavingsverzoek. Nu niet is voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Het beroep niet tijdig beslissen heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 3 november 2021.De rechtbank kan het beroep dat tegen het besluit van
3 november 2021 is gericht verwijzen naar verweerder.
Het besluit van 3 november 2021 is een primair besluit. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen dat besluit eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschriftprocedure een heroverweging dient plaats te vinden. De rechtbank maakt doorgaans gebruik van de haar op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb toekomende bevoegdheid, omdat het voeren van een bezwaarschriftprocedure tegen een (reëel) primair besluit het uitgangspunt van de Awb is.De rechtbank ziet ook in deze zaak aanleiding om dit artikellid toe te passen, nu in door partijen nog geen inhoudelijke standpunten zijn ingenomen.
Dat eiser bij brief van 15 december 2021 tijdens de onderhavige beroepsprocedure tevens bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, maakt dit niet anders. Het gaat hier om een omvangrijk handhavingsverzoek. In bezwaar is een enkele grond aangevoerd en eiser heeft verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden. Daarmee is ook het standpunt van verweerder naar aanleiding van eventuele gronden nog niet duidelijk. Dat standpunt kan worden ingenomen in de beslissing op bezwaar. Er is geen sprake van een zodanige uitputtende gedachtewisseling tussen partijen dat de bezwaarschriftprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen. De rechtbank geeft, nu gelet op overweging 3. tevens een niet-ontvankelijkverklaring aan de orde is, voorrang aan een uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Awb boven toepassing van artikel 8:54a van de Awb.
5. De rechtbank zal het beroepschrift voor zover het is gericht tegen het besluit van
3 november 2021, alsmede het bezwaar van 15 december 2021 tegen dat besluit, verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. Nu verweerder reeds in het bezit is van de betreffende gedingstukken, zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling. De rechtbank wijst er voor de volledigheid op dat tegen deze doorzending geen rechtsmiddel kan worden aangewend zodat daartegen niet kan worden opgekomen in verzet.
6. De rechtbank deelt ter informatie van partijen het volgende mee. Terzake het bezwaarschrift van 15 december 2021 is ten onrechte een beroepszaak ingeschreven (SGR 21/8380 BESLU) en deze zaak zal als zodanig worden afgeboekt. De betreffende stukken worden ingevoegd in het dossier SGR 21/6911 BESLU). Het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- in de zaak SGR 21/8380 BESLU zal door de griffier worden terugbetaald.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Voor zover het de burgemeester (verweerder I) betreft, rechtstreeks beroep