ECLI:NL:RBDHA:2022:15894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
NL22.10875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Eritrese eiser wegens onvoldoende geloofwaardige asielgronden en risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de asielgronden van de eiser onvoldoende zwaarwegend zijn. De eiser heeft aangevoerd dat hij gevlucht is uit Eritrea vanwege de oneindige militaire dienstplicht en problemen met zijn familie. De rechtbank heeft de relevante elementen van het asielrelaas beoordeeld en geconcludeerd dat de geloofwaardig bevonden elementen niet voldoende zijn om de status van vluchteling te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de detentie van zijn zoon en de omstandigheden van zijn vertrek uit Eritrea beoordeeld, maar heeft deze niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10875

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

ProcesverloopBij besluit van 17 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. S. Zemed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij gevlucht is uit Eritrea vanwege de oneindige militaire dienst. Daarnaast heeft eiser vijf jaar in detentie gezeten vanwege de illegale uitreis en desertie van zijn zoon. Ook heeft eiser Eritrea verlaten omdat hij problemen ondervond met zijn familie vanwege zijn neef, die na de onafhankelijkheidstrijd gevangen is genomen en waarvan ze niets meer hebben gehoord. Eiser vreest bij terugkeer als verrader te worden beschouwd vanwege het verlaten van zijn legereenheid en daarvoor gevangengenomen of gedood te worden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Militaire dienstplicht;
3. Illegale uitreis;
4. Problemen met familie vanwege de gevangen genomen neef;
5. Detentie vanwege illegale uitreis/desertie zoon.
3.1.
Verweerder acht relevante elementen 1, 4 en 5 geloofwaardig. Relevant element 3 wordt ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van relevant element 2 stelt verweerder zich op het standpunt dat geloofd wordt dat eiser tot 2017 in het Volksleger heeft gediend. Ongeloofwaardig wordt geacht dat verweerder in 2017 weer terug moest naar het reguliere leger.
3.2.
Verweerder overweegt verder dat de geloofwaardig bevonden relevante elementen onvoldoende zwaarwegend zijn om te concluderen dat eiser moet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De relevante elementen zijn ook onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [1]
3.3.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiser heeft dit gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna op de beroepsgronden van eiser ingaan.
Beoordeling door de rechtbank
Zorgvuldige voorbereiding
4.1.
Verweerder heeft het eerste voornemen ingetrokken en een nieuw voornemen uitgebracht. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij het nieuwe voornemen niet objectief heeft geoordeeld. Immers, in dit voornemen heeft verweerder nieuwe argumenten gebruikt, maar is hij tot dezelfde conclusie gekomen. Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat verweerder niet meer objectief kon oordelen. Het besluit is hierdoor onzorgvuldig voorbereid.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit het bestreden besluit blijkt dat er sprake is geweest van een omissie en verweerder om die reden heeft besloten een nieuw voornemen uit te brengen. Daarbij wijst verweerder er terecht op dat het nieuwe voornemen is genomen door een andere (beslis)medewerker en dat uit het voornemen blijkt dat er een nieuwe weging heeft plaatsgevonden. Dat verweerder uiteindelijk tot dezelfde conclusie is gekomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat van een objectieve beoordeling geen sprake is en het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De beroepsgrond slaagt niet.
Relevant element 2 – Opname reguliere leger in 2017
5.1.
Eiser voert aan dat verweerder extra dient te motiveren waarom hij de opname in het reguliere leger in 2017 niet geloofwaardig acht, aangezien verweerder de gebeurtenissen tot dat moment wel geloofwaardig vindt. Enkel de verwijzing naar de leeftijd van eiser kan voor de beoordeling hiervan niet volstaan. Eiser verwijst naar het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van mei 2022 (ambtsbericht), waarin wordt vermeld dat er uit Tigray berichten zijn gekomen dat ook Eritrese militairen van boven de zestig in het conflict worden ingezet. [2] Ook volgt uit het ambtsbericht dat er rekening moet worden gehouden met de Eritrese context als het gaat om het verkrijgen van documenten. Aan de ene kant is er het administratieve systeem en de regels op papier, of juist het ontbreken daarvan, anderzijds is er de praktijk ten aanzien van documenten, waarbij geldt dat er ook een hoge mate van corruptie en willekeur voorkomt in Eritrea. [3] Deze Eritrese context geldt volgens eiser niet alleen bij het verkrijgen van documenten, maar in het algemeen als men kijkt naar Eritrea. De standaardinformatie van de Eritrese autoriteiten over de dienstplicht kan daarmee niet worden gevolgd.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij de opname van eiser in het regulier leger in 2017 niet geloofwaardig acht. Verweerder heeft zich daarbij kunnen beroepen op het ambtsbericht, waaruit volgt dat de dienstplichtige leeftijd tussen de 18 en 50 jaar ligt [4] , en de uitspraak van de Afdeling [5] van 20 juli 2022. [6] In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat in de nationale wetgeving van Eritrea is neergelegd dat burgers in de leeftijd van 18 tot en met 40 jaar verplicht de actieve dienst moeten vervullen. Tot 50 jaar is men verplicht de reservedienstplicht te vervullen. De leeftijdsgrens kan worden verhoogd in geval van algemene mobilisatie voor dienstplichtigen met speciale kwalificaties of leidinggevende capaciteiten. Eritreeërs in de reservedienst kunnen in noodsituaties gehouden zijn om het reguliere leger te versterken en defensieve taken uit te voeren. [7] Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat van deze situaties niet is gebleken bij eiser. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verweerder zich niet enkel op het standpunt heeft gesteld dat de opname in het reguliere leger ongeloofwaardig is vanwege de leeftijd van eiser. Verweerder heeft zich ook op dit standpunt gesteld omdat is gebleken dat eiser een uitreisvisum van de Eritrese autoriteiten heeft verkregen en uit het ambtsbericht blijkt dat burgers voor het verkrijgen daarvan de militaire dienstplicht moeten hebben vervuld of daarvan moeten zijn vrijgesteld. [8] Tot slot heeft verweerder hierbij ook kunnen betrekken dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn verklaringen over deze gebeurtenis onderbouwen. Verweerder heeft daarmee voldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser over de opname in het reguliere leger ongeloofwaardig acht. Het feit dat verweerder het relaas van eiser dat hij tot 2017 in het Volksleger heeft gediend, geloofwaardig acht, doet daar niet aan af.
Relevant element 3 - Illegale uitreis
6.1.
Eiser voert aan dat het feit dat hij op basis van een Eritrees paspoort en uitreisvisum een visum voor Italië heeft gekregen niet tot de conclusie kan leiden dat hij Eritrea legaal is uitgereisd. Er is immers geen duidelijkheid over de authenticiteit van de documenten en niet kan worden uitgesloten dat de documenten door omkoping zijn verkregen. Eiser verwijst daarbij naar verschillende pagina’s uit het ambtsbericht. Daaruit volgt volgens eiser dat er rekening moet worden gehouden met de Eritrese context als het gaat om het verkrijgen van documenten, dat legaal uitreizen vrijwel onmogelijk is en dat bij terugkeer een illegale uitreis problemen kan opleveren. [9]
6.2.
Uit vastste jurisprudentie van de Afdeling [10] en het arrest M.O. tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de rechten van de mens [11] volgt dat het aan de vreemdeling is om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken. Daarbij komt doorslaggevend gewicht toe aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling over de uitreis, maar ook relevant is of de overige verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde illegale uitreis van eiser uit Eritrea niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Door eiser wordt niet betwist dat hij in het bezit is geweest van een Eritrees paspoort en uitreisvisum en dat het paspoort is gebruikt voor het verkrijgen van een Italiaans visum. Door eiser wordt ook niet betwist dat de gegevens in EU-VIS correct zijn. Dat er sprake is geweest van omkoping bij het verkrijgen van het paspoort en uitreisvisum bij de Eritrese autoriteiten heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over de 'soort (van) reisagent' die hem hierbij zou hebben geholpen. Daarbij is de algemene stelling dat omkoping veel voorkomt in Eritrea onder verwijzing naar het ambtsbericht waarin wordt gewezen op de Eritrese context onvoldoende om in het geval van eiser van omkoping uit te gaan. De rechtbank volgt verder verweerder in zijn standpunt dat het voor risico van eiser komt dat het paspoort en het uitreisvisum niet kunnen worden onderzocht, omdat eiser deze zelf heeft weggegooid. De verklaring van eiser hiervoor dat hij dacht dat hij het paspoort niet meer nodig had, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevreemdend kunnen vinden, aangezien eiser zich met het paspoort zou kunnen identificeren en hij voornemens was asiel aan te vragen.
Verder overweegt de rechtbank dat er ook geen reden is om aan te nemen dat eiser op het vliegveld van Asmara hulp heeft gekregen om het land te kunnen verlaten, aangezien gevolgd wordt dat eiser zijn paspoort en uitreisvisum op legale wijze heeft verkregen. Eiser heeft daarmee zijn illegale uitreis niet aannemelijk gemaakt.
Dienen in het Volksleger tot 2017
7.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de verklaringen van eiser over de hoeveelheid werk die hij verrichte voor het Volksleger in het bestreden besluit niet heeft betwist. Verweerder dient daarvan uit te gaan en kan dit niet in het verweerschrift ineens betwisten. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat het intensieve dienen van eiser in het Volksleger dient te worden aangemerkt als dwangarbeid. Tot slot voert eiser aan dat hij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt omdat hij is ontsnapt uit het Volksleger en hij ondanks zijn leeftijd opnieuw zal moeten dienen.
7.2.
De rechtbank volgt eiser erin dat dient te worden uitgegaan van de verklaringen van eiser in zijn aanmeld- en nader gehoor over zijn werkzaamheden voor het Volksleger. Verweerder heeft deze verklaringen in het bestreden besluit geloofwaardig geacht.
7.3.
De rechtbank is echter verder van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser bij terugkeer nogmaals zal moeten dienen in het Volksleger of dat hij zal worden aangemerkt als deserteur. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat uit openbare bronnen volgt dat de maximaal bekende leeftijd om te dienen in het Volksleger 70 jaar is. [12] Eiser heeft deze leeftijd inmiddels bereikt. Ook heeft verweerder erbij kunnen betrekken dat uit openbare bronnen volgt dat het voor mensen in het Volksleger niet verboden is om te reizen, indien zij daarvoor schriftelijke toestemming hebben van de leidinggevende. [13] Gebleken is dat eiser Eritrea op legale wijze is uitgereisd. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit openbare bronnen volgt dat het Volksleger geen onderdeel is van het formele nationale leger en gebleken is dat alleen Eritreeërs die hun nationale dienstplicht nog niet hebben vervuld bij terugkeer kunnen worden opgeroepen om te dienen en gestraft kunnen worden voor desertie. [14] Verweerder heeft zich daarmee in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij terugkeer niet nogmaals zal moeten dienen of als deserteur zal worden gezien. Dat eiser hierom bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM loopt is niet aannemelijk gemaakt. Eisers stelling dat de (vorm en intensiteit van zijn) werkzaamheden in het Volksleger moeten worden aangemerkt als dwangarbeid behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
Detentie vanwege illegale uitreis/desertie zoon
8.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn detentie van 2008 tot 2013 als politieke vervolging valt te kwalificeren, omdat het strafbaar stellen van het vertrek naar het buitenland van een kind per definitie politiek gemotiveerd is. Los daarvan is het een zodanige bejegening van de overheid richting eiser dat dit relevant is voor de beoordeling van zijn asielgronden. Het kan niet worden gekwalificeerd als een niet uitzonderlijke strafrechtelijke bejegening.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de detentie van eiser niet als politieke vervolging wordt aangemerkt. De stelling in beroep dat het strafbaar stellen van het vertrek naar het buitenland van een kind per definitie politiek gemotiveerd is, is daartoe onvoldoende. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de detentie niet zwaarwegend genoeg is voor het aannemen van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstige schade. Verweerder heeft hierbij terecht het tijdsverloop, het feit dat eiser in die tussentijd geen problemen van de zijde van de Eritrese autoriteiten heeft ondervonden en dat hij Eritrea legaal is uitgereisd betrokken. Dit alles duidt er niet op dat eiser vanwege de detentie nog in de negatieve aandacht van de Eritrese autoriteiten staat.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Beroep niet tijdig beslissen
10.1.
Eiser voert aan dat de Tijdelijke wet [15] het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen ten onrechte en in strijd met het Unierecht uitsluit. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 22 april 2022. [16] De bestuurlijke dwangsom is daarom aan eiser verschuldigd.
10.2.
Deze rechtbank heeft eerder geoordeeld [17] dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen wordt uitgesloten, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met artikel 47 van het Handvest. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen. De rechtbank stelt dan ook vast dat geen bestuurlijke dwangsom is verbeurd.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr.J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemeen Ambtsbericht Eritrea mei 2022, pagina 12.
3.Algemeen Ambtsbericht Eritrea mei 2022, pagina 23.
4.Algemeen Ambtsbericht Eritrea mei 2022, pagina 23.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Algemeen Ambtsbericht Eritrea mei 2022, pagina 19.
9.Algemeen Ambtsbericht Eritrea mei 2022, pagina 23, 54 en 56.
10.Afdeling 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:833; Afdeling 20 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1955.
11.EHRC 2017/159, EHRM 20-06-2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD004128216, 41282/16.
12.UK Home Office: Country Policy and Information Note Eritrea: National service and illegal exit, September 2021, pagina 24.
13.EASO rapport Eritrea 2019, pagina 43.
14.EASO rapport Eritrea 2019, pagina 60.
15.Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
17.Uitspraak van 2 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8833.