ECLI:NL:RBDHA:2022:15894
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Eritrese eiser wegens onvoldoende geloofwaardige asielgronden en risico op vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Eritrese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de asielgronden van de eiser onvoldoende zwaarwegend zijn. De eiser heeft aangevoerd dat hij gevlucht is uit Eritrea vanwege de oneindige militaire dienstplicht en problemen met zijn familie. De rechtbank heeft de relevante elementen van het asielrelaas beoordeeld en geconcludeerd dat de geloofwaardig bevonden elementen niet voldoende zijn om de status van vluchteling te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de detentie van zijn zoon en de omstandigheden van zijn vertrek uit Eritrea beoordeeld, maar heeft deze niet overtuigend geacht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.