In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 november 2022, is het beroep van eiser, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 november 2021 zijn aanvraag had ingediend en dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden had beslist. Eiser heeft verweerder op 17 mei 2022 in gebreke gesteld, maar pas meer dan twee weken later beroep ingesteld, wat de ontvankelijkheid van het beroep niet in de weg stond.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een beslistermijn van acht weken opgelegd voor het afnemen van een eerste gehoor, gevolgd door nog eens acht weken voor het bekendmaken van het besluit. De rechtbank heeft geen bestuurlijke dwangsom toegewezen, omdat de relevante wetgeving sinds 11 juli 2021 niet toestaat dat een dwangsom wordt opgelegd in asielzaken. Echter, de rechtbank heeft wel bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser juridische bijstand had ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De uitspraak is openbaar gemaakt en de betrokken partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan tegen deze beslissing.