In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een Syrische man geboren in 1979, heeft een beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 15 november 2021 ingediend, en volgens de wet moest de Staatssecretaris binnen zes maanden beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 8 juni 2022 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, omdat eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor de mogelijkheid om een bestuurlijke dwangsom op te leggen in asielzaken is beperkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staatssecretaris binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit moet nemen, en dat de dwangsom van toepassing is bij overschrijding van deze termijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en is een belangrijke uitspraak in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht.