ECLI:NL:RBDHA:2022:15370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
NL22.16514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van een dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 25 oktober 2022, wordt het beroep van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 5 januari 2022 waarin verweerder werd opgedragen opnieuw te beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn van zes maanden een nieuw besluit heeft genomen en dat eiser verweerder op 5 augustus 2022 in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard.

De rechtbank legt verweerder een beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt verweerder opgedragen een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke wet die het opleggen van een dwangsom in asielzaken beperkt, niet van toepassing is in dit geval, waardoor de rechtbank wel degelijk een dwangsom kan opleggen. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 379,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Jahanyar).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 januari 2022, met zaaknummer NL21.19206. In die uitspraak staat dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2] Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder na de uitspraak van de rechtbank tot op heden niet opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Omdat in de uitspraak van de rechtbank geen termijn was opgenomen moest verweerder uiterlijk zes maanden na verzending van de uitspraak een nieuw besluit nemen. [3] De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 5 augustus 2022, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
4. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [4] Er kunnen omstandigheden zijn die er voor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft. [5]
6. Omdat eiser is gehoord, verzoekt verweerder in het verweerschrift, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 2020 [6] , om een beslistermijn van acht weken op te leggen.
7. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
9. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4.17 tot en met 4.19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 augustus 2022 [7] is geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Verweerder verbeurt daarom geen bestuurlijke dwangsom.

Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?

10. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze wet is het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak.
11. In de eerdergenoemde uitspraak van 5 augustus 2022 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 [8] , geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dit luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is voor zover daarin de bestuursrechter de mogelijkheid wordt ontzegd aan overschrijding door verweerder van een gestelde termijn een dwangsom te verbinden. Dit betekent dat de rechtbank verweerder op kan dragen binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. [9]
12. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om
binnen acht wekenna de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3.Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9.Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.