ECLI:NL:RBDHA:2022:14983

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
AWB_21-6540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van Turkse vreemdeling met terugwerkende kracht en afwijzing aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een verblijfsvergunning die op 10 mei 2021 werd ingetrokken, omdat hij gegevens had achtergehouden over zijn verblijfssituatie. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet in strijd was met Besluit 1/80, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijf. Eiser had eerder een machtiging tot voorlopig verblijf gekregen, maar na de breuk met zijn partner had hij zich niet aan zijn inlichtingenplicht gehouden. De rechtbank concludeerde dat verweerder de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken.

Daarnaast had eiser een aanvraag ingediend op grond van het arrest Chavez-Vilchez, waarin hij stelde dat hij zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn kind. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat zijn kind de Nederlandse nationaliteit had en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn zorg- en opvoedtaken. Hierdoor kon de aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez niet worden toegewezen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de hoofdzaak al was beslist. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/6540 (beroep)
AWB 21/6541 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 december 2022 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kahraman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en zijn aanvraag om afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening zijn samen op 10 november 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum 1] 1991 in [plaats] en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft tot 2005 in Nederland gewoond. Na 2005 heeft eiser in Turkije gewoond.
2. Aan eiser is op 16 september 2019 een machtiging tot voorlopig verblijf verleend voor verblijf bij zijn partner. Zij heeft de gemeente medegedeeld dat eiser per 24 februari 2020 niet meer op haar adres woont. Vervolgens heeft verweerder op 9 april 2020 een voornemen tot intrekking van eisers verblijfsvergunning uitgebracht omdat de relatie verbroken is en eiser niet langer als ingezetene in Nederland geregistreerd staat.
3. Op 24 augustus 2020 heeft eiser een zienswijze ingediend. Gelijktijdig heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [1] Eiser is namelijk vader geworden van een kind, [naam kind] , geboren op [datum 2] 2020, van wie hij mede-opvoeder is. Bij de aanvraag is verklaard dat de moeder van zijn kind PTSS heeft, en ook twee andere kinderen heeft van wie de vader buiten beeld is. Ook voor die kinderen zorgt eiser.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser per 24 februari 2020 ingetrokken. De verblijfsbeëindiging is volgens verweerder niet in strijd met Besluit 1/80. [2] Uit artikel 6 van dit besluit volgt dat een Turkse werknemer die een jaar legale arbeid heeft verricht bij dezelfde werkgever, het recht heeft om deze arbeid voort te zetten bij dezelfde werkgever. Uit Suwinet is gebleken dat eiser niet ononderbroken 1 jaar voor dezelfde werkgever heeft gewerkt op grond van een onomstreden verblijfsrecht. Ook heeft eiser niet drie jaar in Nederland verbleven als gezinslid bij een Turkse werknemer, waardoor hij niet binnen de reikwijdte van artikel 7 van Besluit 1/80 valt. Eiser valt ook niet onder de uitzonderingsgrond van de Vc 1982. Het besluit is volgens verweerder ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] , nu het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan [naam kind] , door de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, niet het effectieve genot wordt ontzegd van de aan zijn status als EU-burger ontleende rechten. Eiser heeft niet aangetoond dat [naam kind] de Nederlandse nationaliteit heeft. Daarnaast is niet aangetoond dat eiser daadwerkelijke zorg- en/of opvoedtaken ten behoeve van [naam kind] verricht. De verklaring van de moeder van zijn kind, die eisers stellingen onderbouwt, is niet afkomstig uit objectieve bron.
Heeft verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht mogen intrekken?
5. Eiser is het niet eens met het besluit. Hij voert aan dat het met terugwerkende kracht intrekken van zijn verblijfsvergunning in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80 (de standstill-bepaling). Artikel 13 is niet alleen van toepassing op Turkse onderdanen die al tot de arbeidsmarkt behoren. Eiser wijst op het arrest Unal [4] en op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 mei 2015 [5] . Ook doet eiser een beroep op de arresten Abatay [6] en Sahin [7] .
5.1
De rechtbank overweegt dat een intrekking met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning van een Turkse vreemdeling niet per definitie in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80. Gelet op artikel 59 van het Aanvullend Protocol komt een Turkse vreemdeling immers geen gunstiger behandeling toe dan een Unieburger bij wie achteraf wordt vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft gehad, omdat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden. [8] Ook in het geval een Turkse vreemdeling gegevens heeft achtergehouden, mag verweerder daarom een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekken.
5.2
Vaststaat dat de verblijfsvergunning van eiser is verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. De verblijfsvergunning kan worden ingetrokken wanneer een vreemdeling niet meer voldoet aan de beperking waaronder die is verleend. In dat verband heeft een vreemdeling de plicht om relevante wijzigingen in zijn situatie door te geven. Eiser heeft dat niet gedaan: zijn ex-partner heeft de gemeente op 24 februari 2020 verzocht om een adresonderzoek op te starten, omdat eiser sinds die datum kennelijk niet meer op het adres van zijn ex-partner woonde. In het voornemen van verweerder is vermeld dat de relatie sinds die datum eveneens is verbroken. Dit heeft eiser niet weersproken. Eiser heeft zich niet aan zijn inlichtingenplicht gehouden, nu hij deze gegevens zelf niet bij verweerder gemeld heeft. De rechtbank concludeert dat eiser gegevens heeft achtergehouden, zodat verweerder zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Komt eiser in aanmerking voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez?
6. Eiser voert over zijn aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez aan dat hij voldoende heeft onderbouwd dat hij zorgtaken verricht en dat niet is gemotiveerd dat hij en zijn kind niet op hetzelfde adres wonen. Het besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd, voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen. Eiser heeft de gestelde nationaliteit van [naam kind] niet aangetoond, zoals verweerder terecht heeft gesteld. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte geconcludeerd heeft dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zorg- en opvoedtaken verricht die meebrengen dat als eiser het grondgebied van de lidstaten verlaat, zijn zoon met hem mee zou moeten komen en zijn rechten als Unieburger niet langer kan effectueren. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Omdat de rechtbank nu op het beroep beslist en dit ongegrond verklaart, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, in beide zaken, geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, (voorzieningen)rechter in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier (voorzieningen)rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 september 2011, Unal, ECLI:EU:C:2011:623.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 oktober 2003, Abatay, ECLI:EU:C:2003:572.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 september 2009, Sahin, ECLI:EU:C:2009:554.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3293, en de uitspraak van deze rechtbank van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6016.