ECLI:NL:RVS:2022:1416
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening vreemdelingen tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 18 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdelingen hadden eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 20 mei 2019 door de staatssecretaris was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 10 maart 2020, hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 21 juli 2021 het beroep gegrond verklaarde en de afwijzing van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand hield. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De vreemdelingen stelden dat er geen dreigende uitzetting was, omdat de DT&V informatie had gevraagd over hun verblijfplaats en om een gesprek had verzocht over de mogelijkheden om Nederland te verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.